Hitchikoo's Farm
De jeugdige soldaat die met mij meereist langs het dode front, wil mij het boerderijtje laten zien, waar hij zoveel dagen en nachten tijdens de verstarrings-strijd, heeft doorgebracht.
Het ligt bij 't meer van Dikkebus, niet ver van een grintweg.
Mijn jeugdig vriendje zoekt. Hij zoekt naar de grintweg en naar 't dorpje Dikkebus. Hij begrijpt er niets van dat hij 't niet meer vindt. Daar lag het toch, op korte afstand van het meer. Daar stond de kerk, daar liep een straat, daar waren huizen! Wij wagen ons op goed geluk af, over hopen puin en afval, rijk begroeid met onkruid, en eensklaps slaakt mijn jonge vriend een kreet: hij heeft de plek herkend waarop de kerk eenmaal gestaan heeft; de diepe kuilen er omheen zijn de opengeschoten grafkelders van 't kerkhof, en even verder langs de grintweg, die geen grintweg meer is, ziet hij de ruïne van het boerderijtje, van ‘Hitchikoo's farm!’
In enkele sprongen over kuil en poel, staan wij voor de ‘Farm’.
Het dak ligt open, maar enkele muurbrokken staan nog overeind.
Wij schrijden er binnen. Mijn vriendje glimlacht, weer vol van allerlei herinneringen.
- Hier sliep ik, zegt hij, - en daar was onze keuken.
- Hier is een bom ingeslagen, die twee Belgen en drie Engelsen heeft gedood. Daar achter, bij die sloot, stond onze batterij.
Wij staren eventjes naar buiten en, tot onze diepe verbazing, zien wij, in die verlaten wildernis, een menselijk wezen op ons afkomen.
Het is een vrouw van middelbare leeftijd, gekleed als een boerin. Zij kijkt ons met wantrouwen aan, blijft staan, schijnt ons te willen vragen wat wij daar wel komen doen. Mijn jonge vriend stapt naar haar toe.
- Zijt-e gij hier de bezinne? hoor ik hem vragen.
- Jèjik, antwoordt de vrouw zonder meer.
- 'k Kom hier ne kier kijken; 'k hè hier zes moanden in ou huis geweund, bericht mijn vriendje.
Deze toch wel verrassende mededeling schijnt luttel indruk