De boer
In die doodse verlatenheid, waar niets meer leeft noch schijnt te kunnen leven, ontmoette ik deze morgen een boer. Hij stond in 't hoge gras, tussen twee granaatkuilen. En met zijn stok porde hij in de grond, keerde enige aardkluiten om, boog voorover, nam er een handsvol van op, bekeek het met aandacht, en rook er even aan.
- Iets verloren? vroeg ik tot hem naderend.
Ietwat verrast, met een leuke boerenglimlach over zijn gladgeschoren lippen, keek hij naar mij op.
- Neen, niets verloren, zei hij; - maar ik kijk eens naar de kleur van de grond en ruik er eens aan.
- Waarom? vroeg ik.
- Omdat er hier zo vreselijk veel bloed vergoten is, dat het mij niet zou verwonderen als de aarde er nog rood van zag en ernaar rook.
- Wat moet er nu met die grond gebeuren? Heeft hij nog enige waarde? vroeg ik.
De boer streek langzaam, in gedachten, met de hand over zijn kin en antwoordde: