telbare eeuwen hebben niets opgehelderd. Ik blijf nog maar liefst bij het geloof van mijn verlangen; bij de simplistische opvatting dat wij, wel anders geworden, maar toch nog herkenbaar, in een nieuwe, volmaaktere wereld herleven.
Soms behaagt het me, mij dat in nuchtere naïefheid voor te stellen, alsof een onverbreekbare band tussen dit leven en het andere bleef bestaan. Soms zie ik, in die nieuwe wereld, mensen die ik hier gekend heb; mensen, die nu wel anders geworden, verheven en gelouterd, maar toch nog herkenbaar zijn en steeds belang stellen in wat zij vroeger waren en in wat wij nog gebleven zijn. Ik zie ze talloos staan, bij wijde, open stralenpoorten, wachtend op de komst van zovele bekenden, die de oude wereld hen voortdurend zendt. Het zijn de blijde ontmoetingen na korte of langere afwezigheid; 't zijn de verrassingen van te zien komen wie nog niet verwacht werd; 't is 't ongeduld van 't wachten naar wie zo eindeloos lang uitblijft. En allen spreken even over het wrede ogenblik van de laatste scheiding, over de gruwelijke dood in 't eenzaam, somber graf, over de langzame reis van de ontwaking... En dan begint hun nieuwe leven, dat oneindig veel beter is dan 't andere, en met een glimlach van berustend medelijden gaan zij op hun beurt de komst verbeiden van de velen die hun serene gelukzaligheid nog moeten delen.
Zo denk ik soms, om mij over het onvermijdelijke te troosten; want het gruwelijkste van de dood lijkt mij wel de hopeloze gedachte, dat wij niets meer van ons vroeger wezen zouden afweten, dat er geen enkele band meer zou bestaan, dat er niets, hoegenaamd niets meer over blijven zou van alles wat wij zo innig gekend, verlangd en bemind hebben.
En zo zijn nu ook weer mijn Allerheiligen-gedachten, terwijl de klokken luiden, luiden, luiden, gans de lange droeve dag in 't mistig-doodse van de grijze, kille lucht, waarin benden kraaien akelig-krassend rondzwerven. De klokken luiden onophoudend en stil komen de mensen van verre naar de kerkjes toe: kleine, donkere groepen en gedaanten langs de slijkerige wegen, waar de laatste, uit de bomen neerwaaiende dorre bladeren dood in de moddergeulen en de plassen blijven neerplakken.
O, grijze, trieste, nare dag van Allerheiligen!...