Verzameld werk. Deel 6
(1980)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
deze laatste dagen van uiterste schoonheid, waarop weldra de dood van alles volgen zal. De boeren maken haast om hun knollenvelden te rooien; de hoveniers halen de laatste appelen en peren binnen, die nog als vergeten, rode en gele lampions van een vroeger schitterfeest in de ontbladerde kruinen van de boomgaarden hingen; de kleine kinderen lopen langs de stille lanen, in manden en korven de uit de brons-en-goud-getinte lovers neergevallen eikels en kastanjes opgarend; en ook de schilders zijn nu weer verschenen, om hun laatste oogst van zomerpracht en kleurenweelde op te doen. Zij staan in het veld, in de bossen en de weiden, langs het water van de rivier en voor de pittoreske boerderijen; zij zijn alom en overal, de schilders en de schilderessen, als paddestoelen uit de grond gerezen; en allen werken met hardnekkigheid, om in lijnen en kleuren op het doek de vergankelijke schittering of dromerige nuancering weer te geven van al de ontroerende schoonheid waar hun ogen vol van zijn. Maar hoe fonkelend-hel of zacht-teder ook de kleuren zijn die zij gebruiken, wat blijven zij verre beneden de rijkheid van deze ganse, pracht-zonnige herfstdag! En ook ik, verrukt en opgezweept als 't ware door de schoonheid van het schouwspel, doe als de boer, de tuinman en de schilder: ik oogst mijn laatste indrukken en tracht ze weer te geven op 't papier, zonder mijzelf te begoochelen met de hersenschimmige illusie, dat zij zelfs van verre de heerlijke, glanzend-poëtische werkelijkheid zullen benaderen. |
|