16 oktober
'k Heb in de stad een oude vriend: oud van jaren, want hij is al een eind in de tachtig, maar jong van hart, want hij gaat liever met de jeugd dan met de grijsheid om, en kan ook werkelijk, en zonder enige aanstellerij, somtijds nog jeugdig doen.
Vandaag, in 't zachte zonnetje, vind ik hem zitten op 't terras van een bodega, met een vriend naast zich, en, vóór zich, op het tafeltje, een fles champagne. Hij wenkt mij en ik moet even mee aanzitten. Wij praten...
- Temps merveilleux! juich ik; want mijn oude vriend spreekt altijd Frans. Doch mijn verrukte uitroep wekt ditmaal, - vreemd genoeg - geen echo bij hem op.
- Nous approchons de Novembre, le mois des morts, klinkt zijn naargeestig antwoord.
- U lijkt mij anders niet in een lugubere stemming, glimlach ik, naar de lekkere fles wijzend.
Hij haalt zijn schouders op. - Je bois la capsule et l'étiquette, zegt hij gedrukt, daarmee bedoelend dat hij het fijne meer met de ogen dan met de mond proeft.
Mijn oude vriend is werkelijk in een nare stemming; ik weet niet meer hoe ik dat goed moet praten.
De tweede vriend, die naast hem zit, geeft mij een knipoogje. En, terwijl het oudje weldra moedeloos opstaat en zich met een rijtuig laat wegbrengen:
- Weet je wat hem dwars zit? lacht de andere: zijn vriendin heeft hem verlaten, is er met een ander vandoor. Maar het heeft niets te betekenen: morgen, overmorgen, heeft hij er al een ander en is hij weer de oude.
Het is toch wat, de jeugdige gevoelens op die leeftijd!