9 oktober
Alles schijnt zachtheid en liefde in die laatste, rijke, schone dagen. Ruwheid, vijandschap, onaangename verhouding, hebben geen reden van bestaan meer.
Twee koeien staan naast elkander in de weide: een roomwitte en een wit-en-bruin gevlekte. Zij staan ten voeten uit in 't gouden licht op het smaragdtapijt onder de blauwe hemel. De roomwitte beweegt zich niet. Zij blijft roerloos als marmer. En zo, in volle roerloosheid, met ogen halfdicht van wellustig genot, laat ze zich langzaam de schoften likken door de bruin-en-wit gevlekte, die gewetensvol haar taak volbrengt, gelijk een trouwe meid zou zorgen voor haar meesteres.
Dat duurt zo een gehele poos. Dan houdt het op. Zal nu de witte op haar beurt de bonte likken, als wederkerig dienstbetoon? Neen; 't is klaar en daarmee uit. Elk van zijn kant gaan