18 september
Niet zo heel verre van het zingend vijvertje, ook als een groene oase in de stille eenzaamheid van de velden, ligt het bekoorlijk ‘driesken’.
Het ‘driesken’ zingt niet; het ‘driesken’ rust en droomt en mijmert.
Het ‘driesken’ is een driehoekig grasveldje, rond hetwelk drie landelijke zandwegen samenlopen. Daar staan op 't pleintje drie enorme notebomen en ieder van die bomen overschaduwt geheel een klein huisje.
Het is er stil als in een klein begijnhof. De geluiden van het leven komen daar als 't ware uitsterven; en 't is alsof de schaarse mensen, die er zich bewegen, kleiner lijken dan gewone mensen onder de geweldig-opwolkende loverkruinen van de grote bomen.
't Is er een rustoord, met een wonderzoete, stille, groenige atmosfeer. 's Middags, in de noenstond, komen de mensen uit de kleine huisjes, maken er heel even een kort praatje met elkaar, en gaan dan plat ten gronde, op het donzig-korte gras, in de weldadige, groene schaduw uitgestrekt liggen.
Zij slapen er hun lome vermoeienis van 't harde werken uit. Het ‘driesken’ is een bed, hoog en donker overschaduwd door de dichtgekruinde loverkoepel; een zalig-fris en koel leger van zacht-verend gras en mos; een lafenis voor afgetobde zwoegers in de schroeiende middaghitte.