16 september
Vandaag heb ik voor 't eerst de jagers in het veld gezien.
De jagers lopen langzaam door de velden, met trage, brede passen, als 't ware met hun schreden metende de oppervlakte van een akker.
Zij zijn gekleed in grijze of bruine stoffen en het geweer dat zij in beide handen dragen, lijkt, op een afstand, geen gevaarlijk wapen. De hond loopt vóór hen uit en kwispelend gaat zijn staart door 't ritselend loof van de rapen en van zo hoog gezien als ik hier sta lijkt alles zacht en vreedzaam, in 't wazig-blauw en 't gouden-transparante van die zaligstil-en-schone zomerdag.
Maar plotseling knalt een schot en dat stoort ineens de ganse, zachte harmonie van het arcadisch tafereel. Toch even maar. De hond brengt wippend door het veld de dode haas aan een