15 september
Gans onverwacht bezoek van I. en B. vergezeld door een derde persoon, mij onbekend, maar die mij wordt voorgesteld als zijnde een journalist, die mij wenst te ‘interviewen’. De man is lang en mager, met lorgnet en zwarte baard, en buigend schertst hij: ‘puisque la montagne ne veut pas aller à Mahomet, il faut bien que Mahomet vienne à elle.’ Hij was ook op die lunch, en nog wel speciaal gevraagd om mij daar te ontmoeten.
Dat bezoek brengt mij totaal van streek, stolt de bloedsomloop in mijn aderen. Met radeloos-smekende-en-verwijtende blikken kijk ik I. en B. aan. ‘Was mademoiselle K. daar ook op die lunch?’ vraag ik, als onnozel, met matte stem, en alsof dat van enig belang was. Zij schudden lachend 't hoofd van neen, terwijl de donkere interviewer zijn boekje uithaalt en door zijn bril de omgeving bekijkt.
- Daar staat de molen, meneer; daar ligt de rivier en ginds zijn de weilanden, begin ik als een idioot.
De man glimlacht, sardonisch, en begint op een blaadje te potloden.
- Het uitzicht is mooi, ga ik voort; - de beide kastelen, die u daar ziet...
Hij valt mij in de rede en stelt mij vragen: hoe ik werk, wanneer ik werk, hoeveel ik per dag werk.
Ik antwoord, als een klein kind, als een schooljongen, als een onnozeling, die door zijn meester onderhoord wordt.
Hij vraagt mij of ik enige ethische bedoeling heb met mijn werk.
Ethische bedoeling! Wat is dat? Mijn schuchter antwoord is blijkbaar aller-onophelderendst, doch de interviewer potloodt toch maar lustig door.