De vrienden, ja, dat zullen natuurlijk I. en B. zijn, van ouds bekenden; en waarschijnlijk ook mademoiselle K. en mevrouw v.D. Van mademoiselle K. heb ik een schrik, een gruwel. Ik geef toe: het is hoogst onrechtvaardig, maar 't is nu eenmaal zo: ik kan niet tegen ongehuwde vrouwen van een zekere leeftijd, die een bril dragen. Waarom ook is ze niet getrouwd? Ik vind er iets griezeligs aan. Mevrouw v.D. integendeel, is zéér mooi, vooral gedecolleteerd; maar op die lunch zal ze natuurlijk ‘hoog’ zijn.
Ik zal mij extra moeten scheren, een stijf, hoog boord en spannende laarzen aantrekken. 't Zal warm en benauwd zijn in hun stadshuis; en ik voel, dat ik aan de andere kant weer naast mademoiselle K. geplaatst zal worden, en dat ze, uit de hoogte door haar bril op mij neerkijkend, weer vragen zal: ‘schrift u nog veel, meneer? Is u weer aan iets nieuws bezig?’ Dat zal 't gesprek van de andere disgenoten onvermijdelijk op kunst en litteratuur brengen; en ik zal daar ongelukkig bij zitten, met een verstarde beleefdheidsgrinslach op 't gezicht. Conclusie:
Lieve Mevrouw,
Tot mijn oprecht leedwezen ben ik genoodzaakt voor uw zo gewaardeerde uitnodiging...
Met allervriendelijkste groeten
Uw
......