Verzameld werk. Deel 6
(1980)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
weer om nog eens ergens beschut op de Molenheuvel in een gemakkelijke stoel lang-uitgestrekt te gaan liggen. Boven mijn hoofd wuiven en schommelen de in de wind zwiepende takken van de heesters ruisend door elkaar. Rondom mij ranken statig hoge varens op en de hei ligt aan mijn voeten langs de grond gekropen, groen en roze, in kleine, dikke tuiltjes, die verrukkelijk fris bloeien en bedwelmend-scherp, in die wind en die warmte, naar boslucht geuren. Hoog op zijn heuveltop wentelt de oude molen, met suizend geluid, zijn grote, lange, rode wieken door de blauwe lucht. Daar lag ik naar te luisteren en te staren, roerloos-rustig uitgestrekt, midden in het gedruis en de woelige beweging. En langzaam aan vallen mijn ogen dicht en voel ik mij als 't ware aan zee, - een zwaar-ruisende zee vol grootse melodieën, een wiegende zee met staag-aanhoudende en ritmische golfslag, een zee vol prikkelende en verkwikkende aromen, die de milde, frisse wind genadig tot in 't diepste van mijn sterk-halende longen door doet dringen. |
|