28 augustus
Geen schilder zal mij, in vormen of kleuren, de totale en volmaakte schoonheid van een dag als deze weergeven. Geen schrijver zal hem beschrijven; geen dichter zal hem bezingen.
Dagen als deze moet men gelééfd hebben, van de vroege ochtend tot de late avond; en dan zijn ogen sluiten en trachten zich te herinneren en met heel luttele en heel eenvoudige woorden zeggen hoe wonder schoon dat alles was.
De ochtend was blauw, van een fijn-doorschijnend, wazig blauw, en in die fijne, stille, paarlemoeren blauwheid stonden de grote bomen op de heuvelkammen te dromen, met purperen en gouden vlechten in donkergroene kruinen.
De rivier lag blank en 't water leek geen water meer. 't Was als een andere materie geworden: iets heel héél lichts, dat hing en slierde en zweefde, als de gedachten in één droom.