En in een reeds ontbladerd berkenstruikje heb ik een verlaten vogelnestje ontdekt, dat gans de zomer onder 't lover veilig verborgen had gezeten.
Zo gaat het: men ontdekt pas de woning van de zoete zangertjes, die ons bekoorden in de schone lentenachten, op het ogenblik dat zij ons gaan verlaten. En weer denk ik weemoedig aan de dichter, die sprak van
Eigenlijk onzin. En een onzin die we soms ons leven lang, onvoorwaardelijk aannemen en machinaal als 't ware, napraten en herhalen. ‘La maison sans enfants’, ja. Maar ‘la cage sans oiseaux!’ Is er wel iets droevigers denkbaar dan een vogel in een kooi? Juist het tegenovergestelde had de dichter moeten zeggen: het nestje zonder vogelen, dat is droevig: het nestje, verlaten, onbeschut en onverzorgd, nat en vuil van regen en uit elkaar gerafeld door de stormen, zoals 't armoedig nestje dat hier in een naakte tweespriet van het half ontbladerd berkje zit.