Verzameld werk. Deel 6
(1980)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
De mensen hollen hem tegemoet. Zij rennen door het weiland, waarover hij wijde, neerdalende kringen beschrijft. Daar raakt hij de aarde. Hij host en springt er in snel tempo overheen, korte, violette vlammen spuwend uit een donkere mond, vliegt eventjes weer op, raakt nog eens weer de grond, voelend als 't ware naar voetvastheid met twee huppelende poten; en eindelijk staat hij met gestrekte vleugels stil en haastig springt een jonge man uit 't lang en grijs geraamte. O wonderbaar-verwezenlijkte droom van eeuwenlang zoeken en verlangen! Die man komt met zijn vogel uit de hemelen gedaald; hij leeft, als iets gewoons, geniaal en bijna miraculeus wonder; hij is geen mens meer en toch mens gebleven; hij spreekt, hij lacht, beweegt zich als een van ons; hij doet ons helpen om iets te verzorgen aan zijn vogel; en zodra hij klaar is vliegt hij er opnieuw mee weg, één met het wonder, violette vlammen spuwend bij het machtig branden van zijn forse adem, weg door de somberende ruimten van de hemelen, weg op de gematerialiseerde, hoogste illusie, die het smachtend mensenhart in de loop der eeuwen ooit heeft durven koesteren. |
|