24 augustus
Mijn oude molen, die weken lang gerust heeft, zo, dat ik soms zijn bestaan vergat, is vanmorgen weer aan 't werk gegaan. Het is een fris-heldere dag van wind en zon, met vlug-drijvende, bol-opgeblazen witte wolkjes in azuren hemel; en zoals hij daar staat, grijs en verweerd boven op zijn groene heuvel, zwaaiend met zijn lange, roodbruine armen, lijkt hij gans opgewekt door nieuwe, longe levenskrachten en bereid om nog eens forsig wind en stormen te trotseren.
Reeds maalt hij 't jeugdig graan van de verse oogsten; en hij schijnt vrolijk opgewekt en opgewonden, omdat de oogst zo overvloedig was; en met zijn rusteloze, lange armen roept en wenkt hij als het ware al die rijkdom naar zich toe: de rijkdom van de tot de nok gevulde zolders en schuren, de rijkdom van de verre korenschelven in de vlakte om zich heen, tot zelfs de stillere weelde van de laatste haverschoofjes op het eenzaam stoppelveld.
Hij is de grote, machtige veelvraat van de ganse streek. Hij verslindt alles, álles... maar geeft ook alles weer terug, zacht en mild, als een weldaad.
Hij is de ouwe, trouwe vriend van al wat om hem heen beweegt en leeft.