13 augustus
't Is eigenaardig hoe, vanzelf als 't ware, het ene gek verhaal zich aan het andere schakelt.
Een vriend zendt mij vanmorgen een prentbriefkaart uit Tirol. Altijd 't zelfde: gletschers, groene bergen, een meer met een dorpje in de diepte. Dat doet mij denken aan mijn eigen, kleine heuvel, waarop ik nu gevangen zit, en, decrescendo, aan een vlak stuk akkerland waarvan, destijds, een zonderling uit mijn dorp een golvend heuvelland poogde te maken. Die zonderling, die een gewone, alledaagse, burgerlijke naam droeg, werd in de wandel altijd Fluti genoemd. Waarom juist Fluti ben ik nooit te weten gekomen. Hij leek althans allerminst op een fluit, want hij was klein, dik, papperig en deed eerder denken aan een bierton. Hoe dan ook, de mensen noemden hem nooit anders dan Fluti.
Hij was een nogal welgesteld rentenier en leefde, kinderloos en doelloos, met zijn vrouw in een bekrompen renteniershuis, bij de kerk. Hij bezat gronden, die hij verhuurde, en hij had de naam een eigenzinnig en lastig eigenaar te zijn, die moeilijk met zijn huurders op kon schieten en ze daardoor dikwijls kwijtraakte.
Zo gebeurde het, dat hem weer een stuk bouwland aan de vingers bleef, inderdaad een onfortuinlijk stuk, want, in minder dan drie jaar, had hij het reeds aan drie verschillende pachters moeten verhuren. Fluti, geërgerd, besloot het niet meer te verhuren, maar zelf de grond, op zijn manier dan, te bebouwen. De boeren waren dommeriken, meende Fluti. Zij wisten geen partij te trekken uit wat zij hadden. Dat stuk