31 juli
Herinneringen:..! 't Zijn dagen van herinneringen! In die volle, rijke schoonheid van het glanzend oogstgetijde, is het alsof de gebeurtenissen zich vanzelf schikken om mijn oude, oude herinneringen in 't geheugen weer te brengen.
Vandaag is het oude Zeuntje gestorven. Zeuntje heeft daar geleefd, haar leven lang, een paar uur hier vandaan, in mijn geboortedorp. Altijd, van zo ver ik mij herinner, heb ik haar gekend, en als oud mens gekend. Zeuntje was de oude meid uit onze kinderjaren, die met ons ging wandelen en speelde en van ons hield, alsof wij haar eigen kinderen waren.
Gisteren is zij dus gestorven en hebben de buren haar ‘afgelegd’. Ik heb haar nog een laatste maal willen zien. Ik ben gekomen naar het hofje waar zij woonde en een oud, vriendelijk kwezeltje, dat haar tot 't laatst verzorgde, heeft mij bij haar doodsbed gebracht.
Daar heb ik een vreemde en diepe emotie gevoeld... Niet zozeer voor dat menselijk overblijfsel op zichzelf, dat bijna een eeuw geleefd heeft; niet zozeer voor dat kinderklein, wasgeel gerimpeld gezichtje; niet zozeer zelfs voor dat uitgemergeld lichaam en die handjes, o, die bruine, als knokkelbeentjes op de borst gevouwen handjes!... neen, wat mij 't meest en diepst ontroerd heeft, wat mij plots als een prop in de keel heeft geduwd, was iets dood-eenvoudigs, iets onbeduidends en bijna onnozels...
De sjaal, die haar borst en haar schouders bedekte!
O, die sjaal, die sjaal! Ineens, als met een ruk, werd ik vijfenveertig jaar in mijn leven achteruitgegooid. Met die sjaal, diezelfde sjaal: bruin en zwart, met rode en groene kringetjes er opgestikt, maakte Zeuntje zich 's zondags mooi en kwam zij ons voor onze lange wandeltochten halen. Die sjaal was haar enige trots, zij hield ervan als van haar leven; en wij, stoute kinderen, wij plaagden er haar mee en trokken en rukten en plozen er aan om haar terug naar huis te krijgen, als de wandeling naar onze zin lang genoeg geduurd had. Meer dan eens haakten wij er scheuren in, zodat Zeuntje tenslotte de mooie sjaal opborg en wij hem nooit meer zagen.
O, dat hij tóch nog bestond en dat ik hem dáár nu terug moest