1 augustus
Alweer een schone, lange zomermaand, die aanvang neemt in volle glorie van stralende zon en weelderige oogst! O! wat zou men zulke dagen willen vasthouden! Iedere avond kom ik doodmoe thuis en heb toch nooit genoeg gezien en genoten. Ik ook ben volop in mijn oogsttij, - mijn oogsttij en mijn hoogtij van impressies - die ik voor de lange, gure winter als een schat van zon en levensweelde in mijn geest bewaar, zoals de maaiers en pikkers het rijpe, gouden graan in hun veiliggesloten schuren bewaren. Nu gloeit het ganse veld als 't ware in zijn óverweelderige rijkdom en in de stralende, bakkende zon nemen de omgeploegde akkers zachtroze-en-mauve tinten aan, alsof de aarde zelf een zoetvoedende grondstof was geworden, die men dadelijk gebruiken en genieten kan. 's Avonds daalt de zon in een vlekkeloos-lichte hemel en 't ganse westen wordt als één enorme, rode vuurmond, die, vóór 't verdwijnen, ganse bundels vuurstralen schijnt uit te blazen, tegen de volgende dag. De ganse streek ligt dan in gloed te braden en te branden. De duizenden en duizenden om 't dorpje heen geschaarde korenschoofjes zijn alle naar de westkant als met goud omzoomd en tanen weg in 't roze en mauve van de grond langs de oostzijde, en meer en meer krijgt men de indruk van ontelbare blonde boerinnetjes, die allen eensklaps grijze nonnetjes geworden zijn en elkander dringen en verdringen naar 't beschermend, witte kerkje, waar een veilig stil plaatsje op hen wacht.