27 juli
Het ouderwets, armoedig huisje, dat daar gans eenzaam midden op de brede veldenvlakte staat, heeft overdag weinig betekenis. Het is een zeer gewoon en onbeduidend-armoedig huisje. Het staat daar nietig en kleurloos, en dood als 't ware. Maar 's avonds in de duisternis, krijgt het een vreemd-aangrijpend leven. Eén enkel lichtje brandt er als een zieltje in zijn binnenste, en dat éne, gele lichtje regeert dan als 't ware over de gehele, immense, donkere vlakte. Het staat en heerst daar in zijn eenzaamheid, onaantastbaar als een symbool. Het loert, het waakt, het dreigt, het smeekt of bidt, al naar gelang van uur en stemming; maar nooit schijnt het te lachen, altijd heeft het iets gedrukts, weemoedigs, triestigs. Vooral vanavond. Vanavond, eenzaam blikkerend over de kaalgeschoren vlakte, waar duizenden en duizenden gemaaide korenschoven staan, is het als een lijkkaars op een eindeloos-uitgestrekte dodenakker.