9 juli
Gegroet nog eens, en dankbaar aangebeden, gij zoete, warme zon!
Het weer is nog niet vast (en wanneer is het dat ook wel in ons wispelturig klimaat?) doch er is hoop en vrede in de stille atmosfeer, en over de verten hangt iets zachtblauw-wazigs vol tedere stemming en belofte.
Men voelt dat het rijke en het rijpe van de voldragen zomer nu wel zou kunnen komen. Men heeft het weldadig gevoel van iets dat eindelijk is uitgestreden en van lange, kalme dagen, die in aantocht zijn.
Op de Molenheuvel, waar de oude, grijze molen dromerig staat te mijmeren, gloeit rood alom, tussen het groen van de heesters, de rijpe lijsterbes. Al die ontelbare vuurrode trosjes als zoveel aangestoken rode lichtjes, die daar rustig staan te branden voor een heerlijk zomerfeest. Ook de vogels zijn tot rust gekomen. Nu schalt het ganse woud niet meer van hun jubelend gezang, alsof zij alle onderling wedijveren om voor 't langst en om 't hardst te zingen: de meeste zwijgen en die, welke men nog hoort, kwelen dromerig in ondertoon, als zacht-bespiegelende poëten die zich in arcadische eenzaamheid hebben afgezonderd, om al het schone wat zij hebben meegeleefd in innige zielsharmonie voor zichzelf te uiten. In de verten, in de verre verten, tussen het donker groen van de hoge bomen en de andere gewassen, krijgt het golvend koren reeds zijn warme, gouden tinten van voldragen rijpheid.