28 juni
Aangezien het toch zo dof en guur en triestig blijft en de dagen zó eindeloos en zó ellendig zijn, dat men wensen zou naar vroege winteravonden om maar te werken of te lezen bij het lamplicht; aangezien alles hopeloos en onveranderd blijft en de natuur nu maar in stille, doffe treurigheid schijnt dood te willen gaan, ben ik nog eens geweest naar de drukke industriestad, waar de mensen, niet zo heel verre van mijn vroeger schone en nu wel droeve en saaie eenzaamheid, de grote wereldtentoonstelling hebben opgericht.
En, naast zoveel lelijks en onzinnigs, naast al het cocotterigwufte, en nutteloze, en wansmakelijke en futiele, heb ik in stilte een wonder aanschouwd, dat mij eindeloos-lang geboeid heeft gehouden.
Dat was een mechanisch werktuig om het vlas schoon te maken.
Wie heeft bij ons niet eens 'n arme zwingelaar gezien, wippend op de treeplank van zijn snorrende zwingelmolen, van de vroege ochtend tot de donkere avond, in grijze, ongezonde stof en triestigheid, om na een ganse, lange arbeidsdag, als vrucht van al zijn onverpoosde zwoegen, een zo schraal hoopje schoongemaakt vlas naast zich te zien liggen?
De mekaniek, die ik, als in hypnotisch geboeid zijn, bewonderde, ging daar anders mee overweg. Geen drukte, geen lawaai, geen gesnor en geen stof: alles werkte rustig, en heel langzaam als 't ware, maar deed in werkelijkheid een reuzenarbeid.
Die mekaniek was als een groot en machtig en tevens uiterstfijngevoelig, bijna denkend wezen. Het vlas kwam er naar toe in blonde, platte pruiken en elke pruik hing daar een ogenblikje onbeweeglijk, als 't ware om zich te monsteren. Dan streek een vlakke, mechanische hand er even, als met een aaiend gebaar overheen. 't Was net de strelende beweging van een hand over een blond hoofdje, met de zacht-duwende golving van de haren in de nek. Toen rees een lange, stalen vinger op. Die vinger stond even lang strak-uit en roerloos, als om te vermanen, en 't ogenblik daarna streek hij het blonde hoofdje zachtkens langs een roede weg.