19 juni
De maaiers zijn weg, dragend hun vernielingszeisen dwars over de schouders naar andere oorden en de hooiers komen in de plaats.
De maaiers zijn stugge, loom-vermoeide zwoegers, die nooit lachen noch zingen, alsof zij overal de droefheid van hun wrede taak in zich omdragen! maar de hooiers zijn vrolijke gasten vol luim en levensblijheid, die om geen narigheden willen treuren.
In rustige beweging gaan ze met hun vorken langs de neergemaaide halmen en strooien die uit elkaar en keren ze om in de zon. 't Zijn mannen en vrouwen onder elkaar en de vrouwen dragen lichte zonhoeden en kleurige jakjes, die van verre als bloemen schitteren.
Als al het afgemaaide gras zacht-open in de zon te drogen ligt, gaan de hooiers even in de schaduw van een trosje hoge populieren zitten rusten. Daar kunnen zij grapjes vertellen en genieten van de heerlijkheid der wijde ruimte. Witte wolkjes drijven ijl door de azuren lucht, vogels zingen, kwetteren en kwelen overal en zoet geurt alom het drogend hooi.