Verzameld werk. Deel 6
(1980)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
De vlasaard slaapt. Al de dicht-geloken bloemen-oogjes hangen gebogen en aan ieder oogje schittert een dauwdropje, als een traantje van geheim verdriet. Alles is stil op het land. De kaafjesGa naar voetnoot1. van de verre boerderijen kronkelen rustig hun ijle rookzuiltjes ten hemel, en gans het veld ruikt naar de heerlijk-frisse geuren van de pasgeboren zomerdag. Maar eensklaps stijgt boven de slapende vlasaard een zachtkwelende jubelzang op, aanhoudend, poëtisch, oneindig. Het is de leeuwerik... En 't is meteen alsof de vlasaard onder het zoet geluid langzaam ontwaakt! De dauwdroppeltjes vallen neer en 't een na 't ander richten zich de blauwe bloemen-hoofdjes op. Zij openen hun tere kelkjes in de ochtendzon en schijnen naar elkaar te glimlachen. Het is alsof zij elkander herkennen en goedemorgen zeggen. Hier en daar is er een wit hoofdje onder al die blauwe hoofdjes; en al de talloze blauwtjes schijnen die enkele witjes vol nieuwsgierigheid te omringen en verbaasd en gelukkig en verrast te zijn, dat zij die kleine wonderkinderen in hun midden hebben. Zo zijn ze eindelijk alle wakker en staan ze zich te spiegelen en te koesteren in de zon. Kapelletjes, bijtjes, kevertjes komen weldra aangegonsd en aangevlogen, fladderen van 't ene bloemenhoofdje naar het ander. En onverpoosd, aanhoudend, jubelzingt en kweelt de leeuwerik, onzichtbaar-hoog reeds boven de blauw-en-witbebloemde, zonnig-groene vlasaard, het dromerig ritme van zijn zoet-poëtisch lied, dat eeuwigdurend is. |
|