11 juni
Het hoge koren staat al opeens vol rode en blauwe bloemen. Alle staan zij langs de lange voren of aan de rand van de akker, als blozende en lachende landskinderen, die vol guitige nieuwsgierigheid naar de wonderen van de wereld en het leven komen kijken. De rode hebben geen geur: die hebben genoeg aan hun eigen stralende, blozende schoonheid; maar de bescheidener blauwe kunnen zo bedwelmend-zoet ruiken alsof zij al de intieme poëzie en al de zachte heerlijkheid en weelde van het ganse landelijk leven in hun blauwe kroon omsloten hielden.