29 mei
Het heeft sinds dagen niet geregend en de aarde en de planten hebben dorst. De jonge blaadjes hangen treurend-slap en de bloempjes verdorren. Alleen de kleine-dieren-en-insekten-wereld tiert. Wat er al leeft en krioelt in 't hoge gras en in de heesters van de Molenheuvel! Zwermen van allerhande kevertjes en vliegjes, en vanmorgen, in de schroeiende zon, eensklaps als een lichtblauw wolkje van kleine azuren vlindertjes. Zij gingen hier en daar op kruidjes zitten en knepen hun mes-fijne vleugeltjes toe. Er was even een wolkje vóór de zon ongekomen. Zo bleven zij een poosje zitten en waren niets meer dan grijs-bruine stipjes met oranje spatjes op hun dichtgeknepen vleugeltjes. Maar 't wolkje schoof weg, de zon brak stralend door en dadelijk weer was 't een azuren zwermpje, dat vonken-wemelend en zigzaggend over het groene lover van de heesters verdween.