28 mei
De koekoek roept aanhoudend in de grijze lucht. Er moet vandaag een drukte van belang zijn in de koekoekwereld, want niet slechts één koekoek, maar drie en vier koekoeks - kort-gehalsde, stevig-gevleugelde vaal-grijze kerels - vliegen en roepen om mij heen, in hoogste gejaagdheid en beroering.
De zonderlinge vogel! En wat lijkt zijn ganse leven en wat ermee in verband staat, een wreedheid en een schimp, een sinistere parodie van de natuur.
De koekoek gaat zijn eieren leggen in de nestjes van de kleinere vogeltjes. Hier een, dáár een, verder een. Hij onthoudt volmaakt goed waar hij die gelegd heeft en komt geregeld inspectie houden of ze wel degelijk door de vreemde vogeltjes worden verzorgd. Nauwelijks zijn de eieren uitgebroed of daar is hij weer en ziet scherp toe of zijn jongen, zoveel groter en sterker dan de andere, wel genoeg voeder krijgen. Die zorgen er trouwens zelf wel voor. Zij gooien één voor één, al de andere jonkjes uit het nest en blijven alleen als veelvraten over, alles inslikkend wat 't mannetje en 't wijfje van de dode kleintjes in onverpoosd en gejaagd zwoegen aanbrengen.
Wrede, vreemde fantasie van de natuur! Waarom toch broedt de koekoek zijn eigen eieren niet uit; en hoe kunnen die andere vogels zo aartsdom zijn om zich af te sjouwen tot het voederen van wie hun eigen kleintjes heeft vermoord en verder ook hun soort vernielen zal! Kennen ze dan hun eigen kinderen niet?
Wat 'n wonderlijk mysterie!