12 mei
Het oude, bruine paard van mijn molenaar weet precies hoe het de Molenheuvel met zijn vracht bestijgen moet. Mijn molenaar heeft mij verteld (en ik heb de waarheid van zijn bewering kunnen controleren) dat elk ander paard uit het dorp buiten adem op de heuvel aankomt, terwijl zijn paard van geen de minste inspanning schijnt te getuigen.
Het is een holle zandweg tussen eikenheesters, die sterk stijgt. Het paard doet een twintigtal passen en blijft staan. Onnodig het in te houden of aan te wakkeren: precies zo verre gaat het, en geen voet verder. Even uitblazen. Het paard berekent zelf hoelang het daarvoor nodig heeft, en, als die tijd om is, gaat het ook vanzelf weer verder, tot het, na weer zoveel afgemeten passen, opnieuw stopt.
Zo komt het eindelijk, volkomen fris en kalm, boven bij de molen. Zijn vracht wordt afgeladen en zelf wordt het uit de kar gespannen. Er is daar, zijds van de karreweg, een hol, sterk-dalend voetpaadje, dat eigenlijk alleen voor mensen is bestemd. Maar 't is de kortste weg naar 't molenhuis en naar de stal; en 't wijze paard, van alle teugels vrij, gebruikt dit paadje als een mens en gaat zichzelf opbergen waar het wezen moet.