Verzameld werk. Deel 6
(1980)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
door groene heesters, waar ik mij op een luie tuinstoel ga uitstrekken. Het waait, maar hoe de wind ook zit, geen tochtje kan mij daar hinderen. Het is langs alle kanten tegen de wind afgesloten. Blijkbaar heeft de natuur dat plekje voorbestemd om door dichters, filosofen, mijmeraars of half-zieken zoals ik nu ben, bezocht te worden. Er is zon of er is schaduw naar verlangen. Men hoeft de gemakkelijke stoel maar even te verschuiven. Ik kies een mengsel van de twee; half zon, half schaduw, met het levend licht- en schimmenspel van de jonge berkenblaadjes op-en-om-mij-heen. Op de rug lig ik uitgestrekt, met de ogen naar de hemelblauwe lucht. De wind, die hard over mij heen blaast, doch mij niet kan raken, doet om mij heen het frisse groen van de berkenheesters door elkander schudden. 't Is of ze telkens, in het getintel van zon en blauwe lucht, gekitteld werden en een lachbui kregen, en twee heel jonge, slanke boompjes: een kastanje en een ahorn lachen mee: de kastanje schuddend met heel zijn frisgroen kroezelkopje; de ahorn deftiger, zich bedwingend als 't ware, met een nogal grimmig gezicht, alsof hij ook wel wilde meedoen, maar de ál te wilde uitbundigheid van de kastanje toch afkeurt. Nog andere heesters daar omheen en hoger op de heuvel, schutden en lachen mee, en over al die dolle wispelturigheid gaat telkens een der wentelende molenzeilen, als een geweldige tuchtroede in brede zwaai ten hemel op, alsof die oude, grijze werker daaromhoog het spel ten strengste laakte. |
|