Verzameld werk. Deel 6
(1980)–Cyriel Buysse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
De Molenberg ligt in Vlaanderen en boven op de Molenberg, staat het eenvoudig houten huisje en de oude, oude, werkelijk eeuwenoude, houten molen. Daar omheen, op de zandige hellingen en langs de uitgeholde paden, is het dicht begroeid met allerhande kreupelhout. Het heel klein dorpje ligt daaronder, met de rivier, de weilanden en de kastelen. 't Is nacht, donkerblauwe, wolkenloze nacht, met al de schitterende sterren aan de hemeltrans. Men ziet ze alle, als twinkelend geschilderd op een reuzenkoepel, want de Molenberg, ofschoon niet hoog, is het hoogste punt van gans de streek en beheerst een uren-ver panorama. De rust en stilte zijn er onuitsprekelijk. De gesternten in de hemel zijn zo duidelijk afgetekend als op een hemelkaart. De Grote Beer volgt kalm zijn wandelrit van eeuwen, Orion gloeit en fonkelt, en Venus, laag in 't westen, hangt daar als een solitaire hemellamp van ongeëvenaarde pracht, die glanzend de weg naar wonderoorden schijnt te wijzen. Wat een rust, wat een stilte! De oude, somber-grijze molen rijst in zijn eenzaamheid, gelijk een kalme, wijze titan naar de hemel en door het latwerk van zijn roerloos-naakt-gekruiste wieken, die zo lang en veel hebben gewerkt, flonkeren de sterren als lieflijk zacht-strelende ogen. Daaronder, in het dorpje, brandt stil en bescheiden een lichtje, hier en daar. Men ziet er tot verre in het veld en die héél verre, kleine lichtjes hebben iets weemoedig eenzaams. Hol blaft een waakhond ergens in het onbestemde. Dan luidt het torenklokje in het kerkje en andere avondklokjes antwoorden in het verschiet, elk met zijn eigen stem en ritme; en als ze weldra zwijgen schijnt alles op de aarde ingeslapen en leeft alleen nog de eindeloze, donkerblauwe hemel, waar men de miljoenen en miljoenen twinkelende sterren haast meent te horen ritselen en fluisteren. |
|