30 maart
Maar heden is het prachtig. Een zoet, lauw zonnetje en absoluut windstilte. Wat is 't ineens alles veranderd, na die twee doffe dagen van geen weer!
't Is alsof iemand vanochtend in de tuin was rondgegaan met groene verf en die overal om zich heen, op gras en heesters had gestrooid. En ook dáár, midden in het bos, tussen al het grijze van de stammen en de naakte kruinen, staat reeds één boom gans groen, alsof hij zomaar ergens uit een zuiderstreek was weggehaald en door een toverwonder, in zijn volle lente-schoonheid, hier verplant.
Nu ga ik wandelen, langzaam, stil en verre wandelen. Ik wil de lente ruiken. Ik wil mij van de stille zaligheid der aankomende lente geheel laten doordringen.