mist en kou! Hij liep ineengekrompen of hij wel honderd jaar oud was!
- Hoe oud was hij eigenlijk?
- Nog geen zestig!
Ik aarzel even, stap het kerkje binnen. Buiten is 't zo heerlijk zacht en warm; de mei bloeit en de vogels zingen. In 't kerkje is het kil en duisterig: een voorbode van 't graf. De lijkbaar staat in 't midden, omringd door enkele waskaarsjes. Een priester zingt de mis; het orgel dreunt en stemmen galmen. Een tiental mensen zitten rechts en links: de mannen rechts, de vrouwen links. Zij zijn in 't zwart gekleed; zij zitten gebogen, biddend.
De dienst is kort, heel kort. De priester sproeit met wijwater en onder het hoger opgalmend geluid van de gezangen wordt de lijkbaar geopend en de kist, onder een zwart dekkleed met koperen kruis en koperen franjes, naar voren geschoven. Vier mannen tillen die op en volgen priester en kerkdienaren naar buiten.
De mensen gaan mee. Ik zie een bejaarde vrouw, die onbewogen lijkt, en een jong meisje, die zachtjes in een zakdoek snikt. De mannen doen gewoon, alsof er niets bijzonders gebeurde.
Wat is het zacht en heerlijk buiten! Een paarse seringenstruik hangt over het wrakkig wit kerkhofmuurtje te bloeien en in een hoge populier zit een merel rustig te zingen.
Daar gaapt de kuil van blonde aarde, rechthoekig gegraven, alsof de juiste maat genomen was. De dragers zetten neer, het dekkleed wordt afgenomen, de kist, van eenvoudig bruingeverfd hout met zwart kruis, staat bloot op de touwen, aan de rand van de groeve.
- Pater noster! zegt de priester. Hij sproeit met wijwater en de mensen knielen. Zacht, met korte schokjes, wordt de kist neergelaten. Hol roffelend worden de touwen weer opgehaald. De grafmaker kijkt op, neemt een beetje aarde op zijn spade, reikt die aan de bejaarde vrouw. Met verbazing ziet zij hem aan. Zij begrijpt niet, wat hij van haar wil. Hij fluistert het haar toe. Zij laat het greepje aarde op de kist neervallen. Dan geeft hij de spade aan de dochter. Ook zij strooit aarde, luider snikkend. Dan geeft hij 't aan de jongens. Zij doen het