jes, buiten in het open veld.
Een van de nette jongelui droeg de theemand; de anderen droegen de manteltjes van de aardige jonge meisjes. Zij praatten luid en maakten gekheid; zij hadden dolle pret bij het idee, dat de hele stad nog lag te slapen, terwijl zij reeds zo vroeg en flink op 't pad waren.
Zij hadden de grote steenweg verlaten en sloegen links, tussen de korenakkers, een kronkelige landweg in. Het rijpende koren had zwavelblonde schemerglanzen in de duisternis. Een van de aardige meisjes greep een plukje aren in haar hand en stelde met verrassing vast dat ze kil-vochtig van de dauw waren. In de nabijheid kraaide eensklaps schel een haan. In de grauwe verte blafte hol een waakhond.
Zij zagen vagelijk, onder hoge bomen, grijze strodaken van als 't ware half in de grond neergehurkte boerderijen. En weldra kwamen zij als tussen twee donkere muren van bosgewassen. Het was er huiverig onder de zwarte lovergewelven en de aardige meisjes werden een ietsje griezelig en batig. De nette jongelui stelden hen gans gerust. Zij liepen nog een poosje en stonden eindelijk vóór 't meer waar zij de zon zouden zien opgaan.
Het was een mooi en vrij uitgestrekt meer, geheel omringd door bossen. Zij kozen hun plekjes uit op een zandheuvel onder dennen en gingen zitten.
- 't Is nat! riep, teleurgesteld, een van de aardige meisjes, rechts en links voelend.
Een van de nette jongelui, die zijn demi-saison meehad, spreidde hem uit en de aardige meisjes gingen erop zitten, een beetje rillerig, heel dicht tegen elkander aan.
Ze keken...
Iets licht-grijsachtigs schemerde in de oosterhemel, boven, de rand van de bossen. Het meer werd vagelijk zichtbaar, in doffe blikkering. Eensklaps kweelde, in de plechtige stilte, een vogelstem. Het was een lijster, maar zij waren allen vast overtuigd, dat zij de nachtegaal hoorden, omdat het nog nacht was.
- Wat heerlijk, die nachtegaal! jubelden de aardige meisjes. Iets heel teer roze kwam de einder tinten. Zij ontwaarden, als in een droom, elkanders gezicht en lachten. Een lichte,