zoening kwam; en nog was die verzoening, althans van harentwege, nooit zo gans oprecht, want zij kon mij niet zien of telkens begon ze'r weer over.: dat ik Eemlie slechte raad gegeven had, dat ik haar een prachtig huwelijk belet had, en dat ze 't mij nóóit, nóóit zou vergeven hebben, ware 't niet geweest, dat Eemlie kort daarop een ander, wel minder schitterend, maar toch nog voldoende huwelijksaanbod, waarop zij dan wél in wou gaan, kreeg.
Alleen met Eemlie en later ook met haar man - een knappe jonge boer, - ben ik aldoor goede vrienden gebleven. Ik zie haar af en toe nog wel eens, nu op haar eigen boerderij, als flinke, struis geworden pachteres met veel kinderen en grote drukte om zich heen, en telkens beginnen wij dadelijk tegen elkaar te glimlachen en klinkt háár leuk-schertsende vraag:
- Hawèl, meniere, hèt-e nou nóg mee de ‘tsjiepuegskes’ gien kennesse gemoakt?
Waarop ik dan telkens weer ontkennend moet antwoorden:
- Nien ik, Eemlie, nóg niet.
- Ge zoedt dat toch ne kier moeten doen, lacht zij dan. En wij maken weer een beetje gekheid over de ‘tsjiepuegskes’ en de gebeurtenis uit een reeds ver verleden.
Neen;... ik wil de ‘tsjiepuegskes’ niet kennen. Ik heb een half weemoedige, half ondeugende pret in mijzelf om die ‘tsjiepuegskes’ en de herinnering die eraan verbonden is en wil dat eigenaardig-complex gevoel door de werkelijkheid niet zien ontfleuren. Ik stel mij de man met de ‘tsjiepuegskes’ voor zoals ik hem in verbeelding zie en wil zien, en 't kan me niet schelen hoe of hij wezenlijk is. Het beeld doet mij stil lachen en stil mijmeren; en steeds wekt het in mij een tafereeltje op, waaraan ik ben gehecht als was 't geliefd schilderijtje, dat in mijn kamer aan de wand hangt: Eemlie in de groenachtige schemering van het kleingeruite raampje: een zachte onbekende, smart-en-treurnis-Eemlie, de stoere vrouw die zwak en week wordt door het lijden; de afgeronde en neergezakte vormen van het lichaam, de stille droefheid als een sluier van etherisch weefsel over het verbleekt gelaat, en de matte ogen, waar een diepte van weemoed in beeft.
Neen, ik wil de ‘tsjiepuegskes’ niet zien.