Maar dadelijk valt de wroeging, die mij reeds verlaten, had, als een last weer op mij neer en nogmaals sta ik stil. Ik erger mij over mijzelf, ik vind mezelf flauw, ellendig, verachtelijk flauw, maar er is niets aan te doen, ik loop reeds terug, ik moet terug, terug naar Bruno's zwingelhokje, om hem nog eens te zien, om nog eventjes met hem te spreken, om ik weet niet welke verwaarloosde plicht daar nog te volbrengen. Ik hol over de weg. De mensen, die mij zo ijlensvlug terug zien komen, kijken mij bevreemd in het voorbijlopen aan. Daar staat het hokje, eenzaam naast de zandweg, met zijn mooie, frisse bloemen langs het grijs, verweerde, houten geveltje. De zwingelmolen gonst en snort aanhoudend en door het openhangend deurtje dwarrelt een dunne, grijsgele, in de avondzon als met goud doorpoeierde stofwolk naar buiten.
Opnieuw, als bij mijn komst daar straks, voel ik mij glimlachen en een wondere emotie klopt in mijn hart, terwijl ik in de gouden stofwolk vóór 't deurtje verschijn.
- Bruno, zeg ik; en weet heus niet wat ik nog verder zal doen of zal zeggen, en glimlachend staar ik naar binnen, naar 't grote, snorrend zwingehad, waarachter ik hem vagelijk zie bewegen.
Hij ziet mij niet. Ik vóél dat hij mij niet ziet. Met alle kracht en aandacht is hij in zijn werk, in zijn plicht verdiept. Hij denkt niet meer aan mij, hij kent geen onrust, geen ontevredenheid, geen wroieging, hij denkt aan niets meer: hij werkt!
Hij werkt!... en zijn absorberende, staag volgehouden arbeid heeft iets droevig-groots en ernstigs, dat mij tot stille eerbied stemt. Wat ben ik daar komen doen met mijn ijdel plichtsgevoeltje tegenover zijn stoere, zware plicht van grote, nuttige werker, die in zich de adel en de verantwoordelijkheid van zijn dagelijkse levenstaak draagt? Is hij niet heel groot en ben ik niet heel klein? Wat kom ik daar doen? Kom ik hem tóch een aalmoes brengen; of wat dan?
Stil, héél stil, bang ineens dat hij mij zien zou, wijk ik terug. Niet storen, niet praten, niet lachen, noch zelfs glimlachen, nu maar ernstig, haastig, eerbiedig weggaan. 't Wordt laat. Mijn dag is ten einde. Ik heb niets meer te doen dan mijn treintje te halen; maar Bruno moet zwingelen, nog uren lang