biedige bewondering er zich op vestigen. Steeds onbeweeglijk, enkel het hoofd achter ons omkerend, volgde het ons met de blik.
Jean stopte weer zijn zakdoek boven op de stukken, die ophielden te rinkelen.
Halsstarrig zwijgend zetten wij onze weg voort. Doch ik voelde nu een wondere geestesspanning, een duistere spanning naar een vluchtende gedachte, die zich maar niet helder vormde, die ik maar niet bevatten kon. Aarzelend, schuw haast, richtte ik een schuinse blik tot Jean, en op zijn ondoordringbare, lichtkens saamgetrokken gelaatstrekken, las ik dezelfde spanning, dezelfde jacht achter de vluchtende, raadselachtige gedachte.
Eensklaps kon hij niet langer het stilzwijgen uithouden.
- Hebt ge wel ooit geprobeerd, vroeg hij licht blozend, met iets beschaamds in blik en glimlach, of hij zich wilde verontschuldigen over die tussen ons zo ongewone overvloed van woorden, - hebt ge wel ooit geprobeerd eenmaal een groot stuk vlees te geven aan uw hond, een heel kilo, bijvoorbeeld?
- Jean, antwoordde ik dadelijk, - ik begrijp u nog niet volkomen, maar ik voel dat uw vraag in verband staat met de verschijning van dat knaapje, daar zoëven, vóór de deur van 't woninkje.
- Ja, sprak hij zonder enige verwondering. - Gij begrijpt dus wat ik zeggen wil!
- Misschien wel, antwoordde ik. - Indien ik aan mijn hond een stuk vlees gaf van een kilo zou hij het niet durven nemen;... en, indien gij aan dat knaapje van zoëven een hand vijffrankstukken cadeau deed...
- Zou het ze evenmin durven aanvaarden, daar wed ik om! viel hij mij in de rede.
- Gij zoudt u kunnen vergissen, opperde ik.
- 't Kan gebeuren; laat ons wedden.
- Laat ons wedden.
Wij klopten in elkanders hand en ik keerde mij om met de bedoeling om terug te gaan.
- Neen, sprak hij, - het wordt te laat. Wij zullen het beproeven met het eerste knaapje dat wij nog ontmoeten. Ik zal