| |
| |
| |
Een womanhater
Er was, onder de passagiers van de grote stoomboot die ons naar New-York voerde, een Amerikaanse miss van een merkwaardige schoonheid. Lang en slank, en toch niet té lang opgeschoten, - wat dikwijls het gebrek is van de Amerikaanse meisjes; - het ganse lichaam wonderbaar harmonieus in zijn verhoudingen, het aangezicht misschien een weinigje te rond, maar zó fris van kleur, bezield met zulke schone, heldere, effen lichtbruine ogen, en omgeven van een weelderige, lichtkroezend rechtopstaande vacht van rosbruin goud, echte Titiaankleurige haren, de prachtigste die ik ooit bewonderd heb. Zij wekte onweerstaanbaar ieders aandacht op en ontroerde de ziel als een schier goddelijke verschijning.
Wij hadden de passagierslijst geraadpleegd om te weten hoe zij heette en vanwaar zij was. Doch haar naam - Gertrude Howard - ofschoon gedistingeerd, scheen ons nog haar onwaardig; en daar zij van Memphis, in Tennessee, was, noemden wij haar onder ons ‘La Belle Memphis’.
Wij, dat was de scheepsdokter en ik. Elke dag, aan het diner, presideerde hij de tweede tafel, (de kapitein troonde aan de eerste) en zij zat aan zijn rechterzijde, op de sofa, onder een der ronde venstertjes, terwijl ik mijn plaats had aan zijn linkerhand, op een der groen-fluwelen, aan de zoldering vastgeschroefde zetels, juist tegenover haar.
Wij waren oude vrienden. Telkenmale mij zulks mogelijk was, vertrok ik naar Amerika of kwam ik naar Europa terug met het schip waarop hij zijn bediening had. Hij had ongeveer mijn ouderdom, wij kenden reeds elkaar van op de schoolbanken. Zijn geest evenals zijn uiterlijk, getuigden van een ietwat treurig, afgetrokken karakter; en meermaals had ik opgemerkt, dat hij, in tegenstelling met hetgeen de
| |
| |
scheepsdokters gewoonlijk doen, er zich nimmer mee bezighield bij de passagiersters de hoffelijke en galante uit te hangen. Hij vluchtte ze, integendeel, uit instinctieve schuwheid; zij scheen er een schrik en een afkeer van te hebben; hij verdiende heel zeker enigszins de spottende, misprijzende benaming, die de reizigsters, niet zonder een zweem van spijtigheid, gewoon waren hem toe te passen: een ‘womanhater’.
Och, een womanhater te zijn belet niet dat men ook verliefd kan worden; en 't is iets vreselijks, een womanhater die verliefd is! Het kuras van stuursheid en verwijdering, waarmee zulke lieden zich tegen de verleidingskracht van de vrouwen pantseren, wordt dan eensklaps gans zwak en doorschijnend: men ziet er dwars door de naïefheid en de onervarenheid van een kinderhart.
Zo ging het met mijn arme vriend. Ik kon, - stomme doch belangstellende waarnemer - zijn doorgaans nors gelaat van lieverlede onder de blik van zijn prachtige burin als onder de koestering van een zonnestraal zich zien ontfronsen en ontluiken; de stalen banden die zijn hart beschermden beurtelings los raken en vallen; dat hart zich eindelijk ongeveinsd vertonen, zo blo en nuchter als 't maar kon, almachtig aangelokt tot de verleidende, gevaarlijke betovering. De heldere ogen van de schone ‘Memphis’ waren als twee glanzende zonnen, als twee vuren van opperste vervoering en genot, waarin zich zijn ziel weerspiegelde, waaraan zijn hart zich warmde en verbrandde; haarr stem was het almachtig lied, de innigdiepe rhythmus van zijn opperste ideaal. Voor een niets soms, voor een woord dat zij tot hem richtte, voor een blik, die zij op hem gevestigd hield, zag ik hem bleek worden en beven, geschokt tot in de diepste vezels van zijn ziel. Men voelde in hem een grenzeloze liefde, een van die stomme en stugge aanbiddingen, die een man bekwaam maken tot alles, tot de grootste en subliemste daden, als tot de onredelijkste en de ongerijmdste.
Dit wist en voelde zij zeker wel, de schone Memphis, doch zij vergde van hem noch heldendaad noch onzin. Zij had genoeg
| |
| |
aan zijn ootmoedige adoratie, aan zijn slaafse knieling voor haar triomfante en serene almacht van volkomen geëmancipeerd Amerikaans jong meisje. Haar manieren met hem waren dezelfde als met mij en met de andere passagiers, die zij kende; alleen haar ogen, haar ongeëvenaarde schone ogen en haar goddelijke glimlach zegden hem soms even duidelijk dat zij begreep wat in hem omging en dat zij er gestreeld door was. Maar nooit, nooit, - dat zag ik wel - had haar blik die tederheid, die zoetheid, die bijna smekende streling van onderworpenheid, waardoor een vrouw zwijgend bekent dat zij ook liefheeft.
Maakte hij zich: illusies dienaangaande?... Ik weet het niet, doch ik denk neen. Ik geloof wel dat hij haar veel te hoog boven zich voelde, ongenaakbaar voor hem door haar schoonheid en haar rijkdom en dat hij bovenmenselijke pogingen inspande om zich door de bekoring niet te laten meeslepen, en integendeel met al de helderheid en al de kracht van zijn verstand tegen zijn overweldigend-tirannieke drift te reageren.
Zij vertelde ons dat zij dè ganse zomer Europa doorgereisd had, bezoekend de ateliers van vermaarde schilders, onder wier leiding zij haar amateurstalent ontwikkeld had. Nu keerde zij tot het huis van haar ouders, grote Memphische nijveraars, terug; maar de volgende zomer hoopte zij wel nogmaals Europa, waarvan zij dol veel hield, voor lange maanden te bezoeken. Intussen zou zij toch aangenaam de winter in Amerika doorbrengen. In de kring waar zij leefde waren het toch elke dag recepties, diners, concerten, bals. Haar vader had beloofd gedurende een maand met haar, te New-York te verblijven; daarna zou ze met haar moeder en haar jongere zuster voor zes of zeven weken naar Jacksonville, in Florida, gaan. Het kon ook best gebeuren dat zij allen samen een reisje maakten in Colorado en Nebraska, waar zij vrienden en verwanten hadden.
Arme vriend, arme verliefde womanhater, wat moest het hem doen lijden toen hij haar dat al hoorde vertellen! Gedurende die tijd zou hij geslingerd worden heen en weer over de Oceaan, geslingerd met de 's winters schaarse passagiers van zijn reusachtig schip, gelijk de schietspoel, van een weefge- | |
| |
touw, van 't ene vasteland naar 't andere, zonder andere afleiding aan zijn sombere gedachten en zijn treurig leven, dan de omringende grijze chaotische zee onder haar grijze chaotische hemelboog. Hoe vaak, als de razende wind, met een geluid als van duizenden gefolterde mensenstemmen, zou huilen en fluiten door de trillende touwen; hoe vaak, als de stormende zee zou donderen tegen de flanken van het slingerend schip en zwepen in een waterhoos over het krakend dek, o, hoe vaak zou het betoverend visioen van de prachtige jonge vrouw, van de schone verzwonden illusie van het gevoelde en bijna bezeten geluk, alsdan niet kwellend vóór hem oprijzen!...
Maar, hoe inniger troeblant en kwellend moesten nog die rouw en spijt niet worden, na dat onverwachte incident, dat op het einde van de reis plaatsgreep!
't Was daags voor de aankomst te New-York. Het had de ganse morgen geregend, een fijne grijze regen, treurige voorsmaak van de lange, treurige winterovertochten. En wij zaten samen in de ‘smoking-room’, onder het lepperen van een cocktail, toen de gestalte van de ‘stewardess’ in wit kapje en wit voorschoot, op de drempel van de open deur verscheen, verduisterend het lage, reeds ietwat somberige plekje. Zij ontwaarde de dokter, die opstond, begrijpend dat zij hem kwam halen; en halfluid, in vlugge woorden, deelde zij hem mede, dat een dame, door zich op het slibberig dek te wagen, in een val haar linkerknie bezeerd had en zijn hulp verlangde. De passagierster heette miss Gertrude Howard, kajuit 223. Het was als kreeg de arme dokter een oorveeg, toen de stewardess die naam uitsprak. Hij schrikte half om, de beide armen wijd open en het hoofd schuddend, als om zijn hulp te weigeren, in een gebaar van opperste onthutstheid en verwildering; maar schielijk, zijn onzin bewust bij het stomverbaasd gelaat van de stewardess, die hem met ronde ogen aanstaarde, gaf hij in schorre woorden zijn toestemming en nam, zonder zijn cocktail te ledigen, uit een van de schaaltjes die bestendig in de rookkamer op tafel staan, een brokje gedroogde oranjeschil, die hij koortsachtig begon te knabbelen, opdat het mooie meisje niet zou kunnen ruiken dat hij
| |
| |
likeur gedronken had. Hij was bleek als een linnen, zo vreselijk bleek en ontsteld dat mij de moed ontbrak de ietwat schalkse felicitatie, die mij op de tong kittelde, te uiten. Met enkele geworgde afscheidswoorden volgde hij de stewardess uit de rookkamer.
Ik zelf voelde mij enigszins ontroerd; enigszins schalks-ondeugend, en toch waarlijk, ontroerd. In verbeelding volgde ik de dokter en de stewardess in de kajuit van ‘La belle Memphis’ en woonde ik de scène bij, die er zou gebeuren. En vooreerst, bij intuïtie voelde ik dat het accident niets was, volstrekt niets ernstigs. De kneuzing boezemde mij hoegenaamd geen belangstelling noch medelijden in, ik zag ze niet, ik zag en voelde enkel de vreemde, tevens diep-troeblante en schier gekke zijde van het avontuur: het prachtige meisje gedwongen haar kneuzing te laten zien, de verliefde dokter gedwongen ze te examineren, te verbinden; en, koel rechtstaand naast hen beiden, de stewardess, wier tegenwoordigheid de convenancen moest redden. Ik zag mij, ik stelde mij in de plaats van de dokter; ik voelde zijn ontzetting, zijn hartgeklop, zijn onzeglijke emotie. Het kwam me voor dat alles om hem heen moest weifelen, dat hij moest als het ware verblind en zwijmend zijn, dat hij niet meer moest weten wat hij zegde, wat hij deed. En, in weerwil van mijzelf, door een wondere anomalie, met een halsstarrige en domme obsessie, steeg een innig lachje op mijn lippen, terwijl ik onophoudend, halfluid, domweg, zonder begrijpelijke oorzaak herhaalde:
- O, die arme dokter!... die arme, arme dokter!...
Ik werd aldra bekropen door een soort van onrust, alsof een onbekend ongeluk zou voorvallen, alsof het bezig was met te gebeuren. Ik werd gejaagd, koortsachtig, na enkele stonden verliet ik zelf de rookkamer en daalde zonder noodzakelijkheid in mijn kajuit, met de hoop, met de behoefte de dokter te ontmoeten. Ik zou wel veel gegeven hebben voor enig aannemelijk voorwendsel om eens even in de gang voorbij kajuit 223 te passeren; maar ik had er geen, ik had volstrekt niets te verrichten langs gene zijde van het schip en ik huiverde om er mij zonder doel te wagen. Ik eindigde met op het dek terug te klimmen, ten prooi aan een echte angst, die nog verergerde,
| |
| |
naarmate de tijd vervloog. Waar mocht de dokter toch zo lang verblijven?... Wat gebeurde er?... wat was er toch gebeurd?... In mijn overgeprikkelde verbeeldingskracht stelde ik mij ongerijmde gebeurtenissen voor; het zou mij niet verwonderd hebben ware er iets ongehoords, iets onverwacht-consternerends voorgevallen.
Ik zag hem eerst terug op het diner, het laatste diner, dat wij gezamenlijk op dat schip zouden gebruiken, alvorens van elkaar te New-York te scheiden. Blijkbaar had hij mij de ganse namiddag gevlucht om mij geen uitleggingen te moeten geven; en zijn verbleekt gelaat was nu ook ondoordringbaar, terwijl hij, als naar gewoonte ernstig en stilzwijgend naast ‘La belle Memphis’ zat, die, gans opgewekt en geprikkeld, in haar geruste schaamteloosheid van geëmancipeerde Amerikaanse, aan de hele tafel haar geval vertelde, en de heerlijke wijze roemde, waarop de dokter haar verzorgd had. Zij scheen gans fier dat het aldus gebeurd was, en nu betuigde zij hem een gemarkeerde preferentie, die door al de disgenoten met glimlachjes van nieuwsgierigheid en belangstelling waargenomen werd. Bij het nagerecht, onder het kraken van amandels, had ze zelfs een philippine met hem, om wie het langst zou antwoorden, zonder de woorden ‘yes’ en ‘no’ in het gesprek te bezigen. En daar hij, verstrooid en ontsteld, schier dadelijk verloor, eiste zij juichend, dat hij de aan zijn nederlaag verbonden indemniteit, door een bezoek aan haar, in het huis van haar ouders, te Memphis, zou vergoeden...
Ik moet bekennen dat ik tamelijk perplex geworden was!... Die Amerikaanse juffrouwen hebben vaak zulke rare invallen, en ik vraagde mij af of de schone Memphis soms niet zeer ernstig op mijn vriend haar devoluut geworpen had. Mijn verbazing vergrootte nog aanzienlijk toen ik, na het diner, in een fauteuil, op 't dek, mijn sigaar rokend, hen arm in arm zag wandelen, steeds heen en weer arm in arm, midden van de andere heen en weer wandelende passagiers, in de verzachte avondschemering: hij, fiks en stijf, een militair voorkomen in zijn donkerblauwe, goudgegalonneerde jas en pet; zij, delicieus elegant in haar klein ottervellen hoedje en haar lange donkere pelsrok, waarvan de panden strelend tegen zijn be- | |
| |
nen aanwapperden, telkenmale als zij zich omkeerden, in de richting van de wind. Zij praatte met een vertrouwelijke opgewektheid, de gestalte, als in een vleiing, licht-schuin naar hem neigend, en telkens zij voorbij de ronde venstertjes van de verlichte kajuiten passeerden, zag ik, als in een kort weerlicht, haar schone ogen met een ongewone luister glinsteren en gouden stralen door haar prachtige Titiaanrosse haren schieten. De lucht was weer heel kalm en zacht geworden; het toverachtig verlichte schip, vol gonzende geluiden, zweefde als in een feeërie over de lumineuze zee, die met een stil gezang van heimvolle bespiegeling tegen zijn sombere flanken aankabbelde.
Die avond had ik geen gelegenheid meer met mijn vriend enig gesprek te voeren, en de volgende morgen, inliet gejoel van de aankomst te New-York, nog veel minder. Honderden mensen wachtten er op de kade, roepend en juichend, wuivend met vlaggetjes en zakdoeken,; en ternauwernood had ik de kansmet grote moeite tot hem door te dringen en even vluchtig zijn hand te drukken, in het geharrewar van de landverhuizers, die één voor één moesten ontschepen, onder zijn inspectie.
Zo gaat het ook altijd op die verre zeereizen...! Men heeft dagen achtereen een gans speciaal leven geleefd, men is geweest een klein wereldje apart, zonder nog enige betrekking en bijna zonder nog enige kommer aangaande de wijde, omringende wereld, die men pas heeft verlaten; men heeft geleerd elkaar te kennen, te kennen langs de louter goede zijde, in een vertrouwelijke omgang, in een coudoiement van elke stond; men heeft intiem met elkander gesproken, samen zoveel schone plannen gemaakt, beloofd zich te schrijven, zich terug te zien en zich nooit te vergeten; en nauwelijks is het schip aan wal of men kent elkander schier niet meer; men heeft nauwelijks de tijd zich haastig de hand te drukken onder het wisselen van een verstrooid adieu, zo bruusk en tiranniek is die heroverweldiging van het reële leven...
Eerst, na lange maanden, tijdens een kort verblijf te New-York, zag ik hem toevallig weer, in de weinige uren die
| |
| |
verstreken tussen mijn aankomst per trein en de terugtocht van zijn steamer naar Europa...
Ik vond hem enigszins veranderd, verouderd, vermagerd, scheen het mij. Opnieuw kwam hij mij voor als gepantserd in het kuras van stugheid en verwijdering, die de stralende schoonheid van miss Howard destijds doorboord had. En, ofschoon ik vermoedde de vinger op een nog bloedende kwetsuur te drukken, toch kon ik mij niet weerhouden, hem nog van de vervlogen herinneringen, van ‘La belle Memphis’ te spreken.
Hij werd terstond een weinig rood en een uitdrukking van diepe droefheid en van spijt bedekte zijn gelaatstrekken. Hij draalde even voor het antwoord; toen sprak hij met een flauwe hoofdschudding en een bitter lachje:
- God!... wat was ik dom...!
- Gij hadt haar dan wel innig lief? vroeg ik ernstig.
- O, innig, innig...! Hoe dom, nietwaar? herhaalde hij, met zijn genavreerd lachje.
- En zij... zij deelde uw gevoelens niet...? Haar genegenheid voor u, was slechts veinzerij,... koketterie...? Gij zijt naar Memphis niet geweest...?
Hij bloosde sterker, en, na een lange aarzeling, met een gedwongen stem:
- Jawel,... ik ben er toch geweest...! Daar ze mij nogmaals, bij het afscheidnemen op de boot, met een warme handdruk en een glimlach, o, een hemelse glimlach van haar schone ogen, herhaalde, dat ik haar die visite schuldig was voor mijn verloren philippine, ben ik er, zes weken later, heengetogen, in het tijdsverloop tussen de aankomst en het vertrek van de boot. Eerst, alvorens die reis te ondernemen - want 't is een echte reis: drie dagen en drie nachten spoor - was ik van zins haar mijn bezoek per brief aan te kondigen, opdat ik zeker zou zijn haar thuis te vinden. Maar ik heb het niet durven doen. Ik ben zo maar vertrokken, met een mooi boeket, als cadeau voor mijn verloren philippine.
- Toen ik daar aankwam stond ik voor een gesloten deur. Allen waren vertrokken, sinds drie dagen slechts vertrokken naar Jacksonville, waar zij het winterseizoen zouden doorbrengen. Ah! mon cher, nooit heb ik een impressie van
| |
| |
heimwee en ongastvrijheid gevoeld, als gedurende die halve dag, die ik in Memphis heb gesleten! Nooit, nooit heb ik gevoeld als dáár, langsheen die eindeloze rechte straten met hun sombere, hoge huizen, en hun volksdrom waar mij geen ziel bekend was, een zo overweldigend-wanhopende sensatie van eenzaamheid en van verlatenheid. En 't is ook dáár, vóór dat heerlijk, maar zo koud, zo hoogmoedig-koud gesloten huis van de schone Memphis - een echte vorstelijke woon, omringd van een prachtige tuin, langs de weelderigste boulevard van de stad - dáár, dat ik al mijn domheid ben bewust geworden, een ogenblik ernstig te hebben kunnen denken, dat zulk een prinses als zij, de vrouw zou worden van een arme scheepsdokter. Enfin, 'k heb met een briefje mijn boeket naar Jacksonville gezonden en ik ben vertrokken. Toen ik, de volgende reis, in New-York terugkwam, wachtte er mij dit antwoord:
Met een licht bevende hand had de dokter zijn donkerblauwe, goudgegalonneerde uniformjas geopend, en, uit een zwarte portefeuille, haalde bij een gesatineerd mauve omslagje, waarin, gevlekt door dat lelijk, grof en bijna onleesbaar gekrabbel, dat het gewoon geschrift van de Engelse en Amerikaanse meisjes is, het volgend briefje stak:
Jacksonville 27th November 189...
My dear doctor,
I was so very pleased to receive your beautiful bouquet but I think it 's a real pity that we had just started for the South and did not have the pleasure of seeing you in our home.
I have been painting a great deal since I am here, I think the sea is really so splendid along this shore. I wonder how the dreadful Atlantic is now: very gray and sad, I guess, but one gets accustomed to it and I believe this is the case with you. Is n't it too bad that you could not spare the time to bring me your bouquet, here in Florida! You know this is the land of flowers and every day the hotel is filled with them. Last night we had such a beautiful ball at a friends house. We stayed there till half past one, and, when we came back to the hotel,
| |
| |
the moon was shining so beautifully over the gulf. Why, I believe this is the land where every one must enjoy life.
Excuse me, dear doctor, mamma calls me and I must make haste to dress for a dinner. To-morrow I have to start on horseback for a long ride in the country with a girl-friend and two gentlemen. I am not sure I shall get through all right; it's more than two years since I went on horseback. Do you like riding?
Well, dear doctor, good bye now, I trust you will have a nice voyage this time and hope we shall meet again some day. With very kindest wishes, I remain,
Your affectionate friend
Gertrude Howard.
Met zijn steeds een weinig bevende hand nam hij de brief terug toen ik gelezen had, en verborg die weer in zijn portefeuille, terwijl hij nog eens, op een toon van weemoedige bitterheid, herhaalde:
- Hoe dom, hè...? hoe kan men toch zo dom zijn?
Ik ook glimlachte flauwtjes, met een trage, onttoverde hoofdschudding. En, na enkele stonden denken, kon ik niet laten te antwoorden, op een ietwat persiflerende toon:
- Het kan zijn dat ‘La belle Memphis’ een merkwaardig talent van schilderes bezit, maar zeker is het, dat haar epistolair talent de schim van Madame de Sévigné niet zal doen verbleken.
- O, voer hij treurig voort, als had hij mijn opmerking niet gehoord; - ‘à quelque chose malheur est bon’, zegt. het spreekwoord, en ik ondervind dat dit een grote waarheid is. Wat mij betreft, ik zal tenminste uit mijn ongeval een voortreffelijke les geput hebben. Geloof wel dat men mij er geen tweede maal zal aan vangen.
Hij zweeg een ogenblik, en dan, het hoofd gebogen, de wenkbrauwen gefronst, de geest geconcentreerd in zijn teruggetrokken houding van gepantserde womanhater, met een bij hem gans. buitengewone volubiliteit:
- Mon cher, voer hij voort, - het leven aan boord is het anormaalste, het onnatuurlijkste en wandrochtelijkste iets,
| |
| |
dat op de wereld bestaat. Of, liever, 't is misschien ons geciviliseerde leven, met al zijn modes en conventies, dat onnatuurlijk en wandrochtelijk is. Enfin, hoe men het ook noeme, stellig toch is het dat de mensen zich op een lange zeetocht volkomen verschillend tonen van wat zij zijn in hun gewone leven. Daar de omgevende wereld er om zo te zeggen niet meer bestaat, daar zij elkaar doorgaans niet kennen, en wellicht elkaar nooit zullen weerzien, zijn er ook geen conventies, geen vrees voor het ‘qu'en dira-t-on’ meer. Gedurende acht of tien dagen laat men zich maar gans vrij, en, instinctmatig, als het ware, over aan allerlei dingen, die men in 't gewone leven nooit zou durven wagen. En 't is verrukkend, 't is delicieus, op voorwaarde dat men het maar niet ernstig opneme. Dáár is het groot gevaar en 't grote onheil. Te denken dat die mensen waarlijk zijn zoals ze zich in dat buitengewoon, anormaal zeeleven vertonen, dat is zoveel als 't masker te nemen voor het gelaat, de gekke uitgelatenheid van een carnaval voor de natuurlijke uiting van gewone gevoelens. Om van zulk een levenswijze te genieten moet men gestadig op zijn hoede zijn, aan niets geloven, door geen bekoring, hoe rein, en schoon, en machtig ook, zich laten meeslepen. Men moet sceptiek zijn, sceptiek in alles, sceptique à mort. Anders, zodra het schip aan wal komt en de passagiers tot hun natuurlijk element en hun gewone levenskring terugkeren, treft u de werkèlijkheid gelijk een mokerslag. De wijsheid, de enige, uitsluitende wijsheid aan boord, bestaat in schaamteloos, cynisch al de genoegens waar te nemen die men er maar kan vinden, zonder zich ernstig aan een enkel te verslaven, zonder als ernstig op te vatten om het even wat er omgaat. De liefde, b.v., dat opperst-machtig en edel menselijk vermogen, mag nooit, hoe innig-diep zij ook gevoeld zij, hoe innig men elkander een wijl heeft liefgehad en toebehoord, op zee als iets gewichtigers
beschouwd worden, dan als een banale flirt... 't Is wat ik sinds mijn ongeval praktizeer en wat mij getroost heeft...
Arme scepticus!... arme, verbitterde womanhater...! Zes maanden later, gelijk ik in de wachtzaal van een der New-Yorkse spoorhallen kwam, om de trein voor Chicago te
| |
| |
nemen, stonden wij plotseling tegenover elkander! Hij was op 't punt de wachtzaal te verlaten, een reiszak, waarop een rood hotelplakkaat schitterde, aan de hand. Hij bloosde sterk toen hij mij zag en had een onvrijwillige beweging schuins, als om te vluchten. Ontroerd drukte ik hem de hand, zonder de wreedaardige moed te hebben hem te vragen vanwaar hij kwam. Het rond rood aanhechtbriefje met witte letters op zijn valies, verkondigde dat maar al te welsprekend.
Helaas...! de tentatie was nog eens te sterk geweest...! Tussen de aankomst en het vertrek van zijn schip was hij daar nogmaals heen gestoomd, had hij niet kunnen weerstaan aan de almachtige begeerte nog eens ‘La belle Memphis’ terug te zien. Had hij ze nu toch weer gezien...! had hij ze niet gezien...? ik durfde het niet vragen, hij zag er zo treurig, zo neerslachtig uit...
Wij drukten opnieuw elkanders hand en namen zwijgend afscheid, met een weemoedige blik van bevangen vriendschap, beiden gans vreemd ontroerd en ontstemd.
Sinds heb ik hem niet meer ontmoet, van hem niet meer gehoord. Maar toevallig heb ik van anderen vernomen dat ‘La belle Memphis’ kort daarop getrouwd was met een schatrijke Amerikaan en nu te New-York een prinselijk hotel bewoont...
Arme vriend...! arme verliefde womanhater...!
|
|