vernielen en, met het voornemen er een beslissend einde aan te stellen, drongen zij, op zekere morgen, met vijf in het oerwoud en vingen een geregelde klopjacht aan.
Gedurende drie dagen vonden zij niets; maar met het vallen van de vierde dag, terwijl de dalende zon dwars onder de hoge lovers scheen, zagen zij eensklaps, in de onderste takken van een boom, iets schitteren en verroeren... Arme wilde!... terwijl zijn makker ergens in de omtrek op de jacht was of dor hout zocht, was hij daar ingekropen om te waken; en, door de stralen van de ondergaande zon verblind, had hij zich half gekeerd en niet meer omgekeken... Alle vijf de schoten, tegelijk gelost, troffen hem volop in de rug. Als een pak, zonder een schreeuw, zonder een zucht, viel hij neer.
Met zegekreten liepen de jagers naar het lijk. Doch ineens bleven zij staan. Aan de hals van de jonge krijger hadden zij een welbekend symbool ontwaard, twee parelsnoeren, het ene groen, het andere rood, wat bij de Indianen zeggen wil: 'k Heb een dubbel geluk, Hoop en Liefde.
Liefde!... maar dan waren zij meer dan getweeën in het woud! Vrouwen hadden er hen gevolgd!... En, zonder aarzelen, vol van die gedachte, ijlden de moordenaars vooruit. Zij zochten naar de tweede wilde. En, listig als Roodhuiden zelf, hadden zij weldra op 't mos zijn spoor ontdekt en herkend. Als jachthonden, met het aangezicht tegen de grond, volgden zij dit; en eensklaps, in een open plaats gekomen, ontstond er een korte verwarring: iets, dat schier onzichtbaar was van vlugheid sprong uit de bramen op; een paar geweerschoten knalden en, terwijl een lange ijselijke gil de lucht verscheurde, stortte er een bloedend lichaam ten gronde neer. Juichend snelden de jagers toe; maar voor de tweede maal bleven zij pal en aanstaarden zij stom, met wijd opengespalkte ogen, het wreed en jammerlijk toneel, dat zich daar voor hen ontrolde.
Aan de voet van een reusachtige eik, op het mos ineengezegen, lag het zieltogend slachtoffer uitgestrekt. Het was een vrouw. Onmiddellijk herkenden zij in haar de gewone gezel van de andere. Door de franjes van de schilderachtige, gescheurde lomp, die haar het lijf bedekte, hing daar een boe-