gaan die, op hun vlugge wagens, met het nodig gereedschap toegerust, horentoetend, naar een brand rijdend, ter plaats gekomen, bevinden dat hij reeds geblust is.
Zij had een gevoel van nuchterheid, uit de roes van haar onrust gerukt, een besef van onverbeterlijke dwaasheid over te veel onnodig zielsbezwaar.
- Allo, te beter, te beter, zei ze.
En het verwonderde haar ook, het meisje zo lichthartig te vinden. Het scheen waarlijk of Euzeke geen duidelijk inzicht van de toestand meer had, zij die zo ontroostbaar had getreurd.
Was de liefde voor het kind zó machtig, dat ze haar alle leed en verongelijking vergeten deed?
- Och, Zjanitte, als ik were mag kome mee mijne kleine, 't zal wel goan, zei ze vol illusie. - Krijg ik gien wirk in d'huizen, hawél 'k zal veur de wijnkels wirke, en 'k zal ik u betoale, Zjanitte, g' hèt toch zuvele veur mij gedoan!
Zie, dat was een zoete drop in de levensdrank van de werkvrouw.
En in de loop van 't gesprek, vroeg Euzeke schuchter-aarzelend:
- En mijn tante, weet ze er iets van?
- Zwijg, zei Jeannette, - 'k ben Maria, heur ouwste dochter, tegegekome op de Vrijdagmort tusschen de kroame; ik miendege 't heur te zegge, moar ze kierdege heure rugge noar mij toe - moede doarveuren azu 'n kwezel zijn!
Och, Euzeke wist het wel: geen erbarming te wachten bij haar streng gekweekte nichten.
Reeds tienmaal had Jeannette het op de tong gehad om van Florimond te gewagen, om mede te delen, dat hij het wist, maar iets onverklaarbaars hield haar tegen, een bloheid, of vrees voor te veel ontsteltenis. Want zij had niets gunstigs mede te delen.
De dag nadat ze hem aangesproken had met het heuglijk bericht, kreeg ze door een kolendrager 's morgens vroeg, toen ze gereed stond om naar haar dagtaak te gaan, een bezoedelde omslag:
- Van madame, zei de man.
- Van madame! herhaalde Jeannette als een echo in verba-