| |
| |
| |
III
Bij de Carbonnelles, in het ruim huis van de Coupure, was het feest aan de gang. De landauer van madame Verpoest moest even queue maken en Marina, 't hoofd door 't raampje buigend, zag twee andere rijtuigen vóór 't hunne waaruit, tussen een dubbele rij gapende nieuwsgierigen op het trottoir, haastig de verklede gasten stegen:
- Oh! m'man! m'man! un Méphisto! une Carmen! un hallebardier! unie Pierrette! riep zij opgetogen, sidderend van ongeduld.
- Es er giene kooldroager bij? vroeg Julien, plomp schertsend.
- Taisez-vous, toi! zei Paulke boos.
Hun rijtuig zette zich even, stapvoets-schommelend, weer in gang. Tien passen, en zij waren vóór de open deur, stapten uit, spoedden zich, onder de rood-en-wit gestreepte marquise, tussen de dubbele rij nieuwsgierigen naar binnen. Een knecht nam jassen en mantels aan, een dienstmeisje schoof een behang weg en zij waren in een ruim, helder verlicht salon, gonzend-vol van verklede mensen.
Madame Carbonnelle stond naast haar nietig ventje aan het uiteinde van de zaak en trad, toeschietelijk, door meneertje gevolgd, de Verpoests twee schreden tegemoet. Zij was gekleed in staalgrijze zijde met git en kanten, en haar gezicht glom tanig, met stralende ogen en een grote, brede, tandenmond, die lachte van genoegen.
- Bónjour, madame Verpoest, vraiment enchantée de vous voir, groette zij, en de twee oudere dames, als 't ware door een gelijktijdige, plotselinge vertedering overweldigd, zoenden elkander met twee vet-klinkende zoenen, wat zij anders, in 't gewone leven, nooit deden.
Toen zoende madame Carbonnelle ook de mooie Marina en
| |
| |
het onbeduidende Paulke; en, terwijl ze daarna warm de hand drukte van Florimond en van Julien, keerde zij zich half om, wenkte, uit een groep van de suite, een jong meisje, verkleed als Italiaanse, bij zich en stelde haar aan madame Verpoest en aan haar dochters voor:
- Mademoiselle Joséphine van de Wattijne, ma nièce.
Madame Verpoest nam het meisje even van het hoofd tot de voeten op. Toen knikte zij, als door haar zwijgend onderzoek voldaan, en met een scheve waggeling van haar dik lichaam op het meisje toetredend, stak zij de hand uit en zei:
- Bonsoir, mademoiselle, je suis vraiment content de faire votre connaissance.
Ook Paulke en Marina groetten en Julien en Florimond werden insgelijks voorgesteld.
- Monsieur Florimond Verpoest, le célèbre rameur du Club, aujourd'hui promu au grade d'amiral autrichien! betitelde madame Carbonnelle Florimond met een luide lach.
Florimond boog diep, richtte zich weer op, glimlachend-gegeneerd, stak zelf, in zijn verlegenheid, de rechterhand uit naar het meisje, die er even, met een kleine aarzeling, de hare inlegde.
Florimond wist niet hoe 't kwam, maar die korte aarzeling in het beantwoorden van zijn onhandige begroeting krenkte hem. Hij voelde iets preuts in haar, dat hem dadelijk mishaagde, te meer daar hij haar verder onbeduidend vond, niet lelijk, maar nul, van een fade blondheid, met ogen zonder uitdrukking, en zo gek, zo disparaat in de keus van haar toilet, dat helemaal niet passend was, een kleurig, Italiaans pakje bij haar flauw-blond type en haar voor een Walin zo in-Vlaamse naam: Joséphine van de Wattijne.
Hij dacht terstond aan Euzeke, scherp, vlijmend, met weemoed en met plotseling verlangen. Hij had daar ineens weg willen zijn, uren ver weg, uit dat gemaakt, vals gezelschap, en arm en vrij als vroeger, met Euzeke in gelukkig, nederig samen-zijn, op een klein kamertje, zonder enige toekomst-kwelling noch ambitie. Maar 't was te laat; dat kleurloos meisje werd hem aangewezen, en hij moest gehoorzamen, met welke weerzin ook, als een knecht, als een slaaf...
In wijde kring zaten zij nu, al die vreemde, aanstellerige pak- | |
| |
jes: de Mefisto's, de Carmens, de Zeeuwse boerinnetjes, de Reines du Jour en de Reines de la Nuit, de Watteau-Bergères, de Pierrots en de Pierrettes, de Toréadors en de Bacchantes, elk zijn best doend om uiterlijk in zijn rol te blijven, en zij speelden gezelschapsspelletjes: panden en slofje-onder, dansten patertje-aan-de-kant, enz. enz.
En alles liep ten slotte op 't zelfde uit: iemand van 't gezelschap kiezen en elkaar zoveel en zoveel keren zoenen. Zoenen en nog zoenen, 't was inslag en schering, en al die jonge, burgerdegelijke en zelfs preutse meisjes, die in 't gewone leven zulk een zoen als een belediging zouden beschouwd hebben, zoenden en lieten zoenen daar met onverholen wellust, onder het medeplichtig oog van de mama's, die dat ook in hun jeugd hadden gedaan en aanmoedigend, met vertederdvochtige ogen het spelletje gadesloegen.
En toch, toen Urbain, de cynische Urbain, die in Astroloog vermomd was, als vereenvoudiging voorstelde maar aan één stuk door te zoenen, aangezien ieder nieuw spel daar toch fataal op uitliep, ging er een algemene kreet van verontwaardiging op, en kreeg Urbain even een streng-scherpe berisping van zijn moeder.
Florimond kon die gewaarwording van zich niet afzetten, maar heel 't gedoe daar deed hem denken aan een orgie in een of andere schuine nachtkroeg. Al die gedecolleteerde vrouwen, al die opgewonden mannen, de wijn, de champagne, de lekkernijen, die onophoudend werden rondgepresenteerd, en vooral dat zoenen, dat voortdurende zoenen, met gulzige lippen en wulpse blikken, het deed hem denken aan zijn nachtelijke uitgang met Urbain en Adhémar in de luxekroeg van Christine, met het enkel verschil, dat daar de volle bevrediging en hier slechts de geprikkelde overspanning te genieten was.
O! wat leek hem Euzeke, in haar eenvoudige, natuurlijke, belangloze, algehele zelfopoffering en overgave van ziel en lichaam, ver boven alles wat hij hier zag, verheven! En hij schaamde zich voor zijn moeder, voor zijn zusters, voor zichzelf, dat zij allen daaraan meededen. Julien had gelijk in al zijn onbeschofte ruwheid: 't zou er een smerige boel zijn! had hij gezegd; en 't wás er een smerige boel, een laf en vuil ge- | |
| |
doe, waar Florimond van walgde.
Met het fade blondinetje in haar onnozel Italiaans pakje bemoeide hij zich niet. 't Was hem onmogelijk. Als gestold zat hij stijf en deftig in zijn belachelijk parade-uniform met de broeiende witte pruik op het hoofd naast haar, en de meest verbolgen blikken van madame Carbonnelle en van zijn moeder, die hij daar, door het knullig meneertje Carbonnelle geflankeerd, als twee dikke buffet-matrones naast elkaar zag zitten, vermochten het niet hem te ontdooien. 't Was hem doodeenvoudig onmogelijk zelfs gewoon onbevangen beleefd met het meisje te zijn, en op een vriendelijke toon haar even aan te spreken. De kussen, die hij haar af en toe geven moest, deden hem griezelen, en hij had er telkens van toorn, van afkeer en van spijt om kunnen schreien. Hij verveelde zich dodelijk, gruwelijk, hij had onder de grond willen zinken. Hij voelde dat het hele plan door zijn schuld mislukte en 't maakte hem nog doffer en nog doder; hij had willen slapen, als een beest zonder gedachten noch gevoelens slapen, en nooit meer wakker worden.
Het einde van de avond verging als in een nevel door zijn zwaar versufte geest. Het kwam hem voor dat enkele heren begonnen aangeschoten te zijn, en dat deed hem vagelijk plezier, het was een afleiding en hij wenste, dat zij allen dronken mochten worden, ook de vrouwen, en in één janboel door elkaar hossen en dwarrelen. Dan zou hij daar zo stijf en stom niet moeten zitten, dan zou hij mee hossen en springen en er zou misschien iets gebeuren, - hij wist niet wat - dat hem op een of andere wijze uit zijn folterende strijd verlossen, zou.
Maar er gebeurde niets, 't bleef stom, 't bleef gruwelijk, en hij schrikte op als uit een nachtmerrie, toen hij plotseling aan zijn oor de schrille stem van meneertje Carbonnelle vernam die, helemaal niet op de hoogte, hem met een vriendelijk klopje op de schouder vroeg:
- Eh bien, mon grand gaillard, on s'amuse à côté de la belle Italienne?
- Ouais, ouais, monsieur Carbonnelle, très bien, très bien, antwoordde Florimond, volkomen van streek.
En weer verzonk hij in zijn stomme, doffe, doodse, gruwe- | |
| |
lijke verveling.
Toen zag hij eindelijk zijn moeder opstaan, zijn moeder zuchtend, paarsrood, met een laatste blik van wanhopige toorn op hem. Alles was verloren en verbeurd, zij gaf het op, zij wilde naar huis en Florimond voorvoelde al de stormen die nu zouden komen.
Het afscheid was benauwend. Madame Carbonnelle kon haar wrok niet verbergen en zei hem op een zure toon, met staalkoude blik:
- Je crois que vous ne vous êtes pas très bien amusé, monsieur Florimond.
- Si, si, madame, très bien, très bien, brabbelde hij, - mais j'ai un peu mal à la tête.
- Un peu trop nocé la veille, peut-être? spotte zij.
- Pas du tout, madame, pas du tout, je n'ai pas même été dehors.
Zij waren weg, op elkaar gepropt in 't rijtuig, dat in de nachtelijke stilte van de grote stad, oorverdovend over de straatkeien hobbelde.
Er was een ogenblik doods stilzwijgen. Toen loosde madame Verpoest een luid-diepe zucht, en plotseling, als razend, sloeg zij met de vuist op haar knie, dat de spannende zijde van haar japon er onder kraakte, en brulde 't uit, ruw als een viswijf:
- Ha, verdome! verdome!
- Mais m'man tout de même! gilden Marina en Paulke verschrikt.
- Verdome! verdome! brulde opnieuw de dikke vrouw, met pletsende woedeslagen op haar knie. - Azu u eige geluk wigsmijte! Zu stom zijn! Ha, 'k zit er van te beve van koleire! Ha, 'k zoe er 'n geroaktheid keune van krijge!
- Mais qu'est-ce qu'y a, m'man? riepen de meisjes schrikverbaasd.
- Diene stommerik, doar! Diene stommerik! schreeuwde madame Verpoest met een naar Florimond gebalde vuist. - Hij es de noagel van mijn duudkiste!
- Hè 'k 't ulder nie gezeid, dat 't er stom-embeitant zoe geweest zijn, triomfeerde Julien.
- Zwijg gij! Gij 'n telt hoegenoamd nie mier mee! beet ma- | |
| |
dame Verpoest hem kort af.
Florimond zat met hikkende keel te beven; de meisjes begonnen te schreien; Julien liet een geknor horen en zei niets meer, in zijn hoek teruggedrongen.
- 'k Hè mijn beste gedoan, moar 'k 'n kan niet! 'k 'n kán niet! snikte eensklaps Florimond.
- We zullen u wel liere keune! Wach moar! wach moar! dreigde bevend madame Verpoest.
Het rijtuig hield stil, zij waren weer thuis. Zonder nog één woord stapten zij uit, traden binnen, trokken somber-teleurgesteld en ontdaan elk naar zijn kamer.
|
|