Euzeke had wroeging en voelde, dat ze lelijk had gehandeld; maar dat kon nu eenmaal niet anders en zij hoopte, dat de toekomst haar wel een gelegenheid zou bieden om alles weer goed te maken.
Voorlopig was zij helemaal, met ziel en lichaam, in haar nieuw en jong geluk verdiept.
Al in de vroege ochtend stond zij vrolijk-zingend op, beredderde haar huishoudentje, schuurde, poetste, boende, zorgde ervoor dat hij, bij zijn komst, alles gezellig, fris en netjes zou vinden. Dan ging zij aan haar werk. De naaimachine gonsde vlijtig, de scherpe naald prikte, prikte, prikte, het lichte, witte goed wolkte om haar op, en zij zat zingend als een vogeltje er overheen gebogen, zo vreedzaam, zo gelukkig, zo echt genietend van haar vrijheid in de lieflijke intimiteit van haar naar eigen zin en smaak ingericht interieur.
Wat was het heerlijk niet meer uit te moeten werken gaan! niet meer te zitten, nu eens in een te warme, dan weer in een te koude, naakte, ongezellige, vreemde kamer, met mensen waar ze niets voor voelde, of heel alleen, uren, dagen alleen, met vervelende of naargeestige gedachten en zonder de steunende hoop op de komst van hem, die nu de grote kracht en het bereikte ideaal van heel haar leven was geworden. Nu wist ze zeker dat hij komen zou, nu leek de langste dag haar kort, en bij mooi weer stond haar raampje open, de vensterrichel versierd met haar meeverhuisde bakje bloeiende geraniums, die gloeiden in de zon; en af en toe keek zij van ver door de frisse, groene bladeren in het verschiet van de Laan en naar de hoge donkere kruinen van het Park. Langs de Platanenlaan zou hij tot haar komen, haastig, vliegens, op zijn rijwiel, om gauw genoeg bij haar te zijn. Zij kende 't geluid van zijn fietsbelletje, zij hoorde 't van ver, en 't rinkelde op tot in haar hart; zij zag hem naderen, haar mooie, flinke, blond-gezonde jongen, vlug als een vliegende vogel, en 't ogenblik daarna hoorde zij de voordeur openen en weer sluiten, een veerkrachtige stap naar boven snellen, haar deurtje openduwen... en daar was hij, blozend, glimlachend, met stralende ogen, in haar armen!...
Hij was er thuis; hij was er méér dan thuis. Hij had er zijn pijpen, zijn pantoffels; hij lag er in zijn hemdsmouwen, uit-