XXII
Het water klotste dag en nacht tussen de twee werelden; de schepen voeren aan en af en Pasen naderde. Ivan, Lisatje, Moeder, Peetsen, allen maakten toebereidselen om hun familie uit het verre land behoorlijk te ontvangen. Hun reisbiljetten waren reeds besteld en Maria had de naam geschreven van de boot, waarmee zij zouden overvaren, toen plotseling een telegram aankwam met deze enkele woorden:
reis uitgesteld brief volgt.
Molly, die plotseling ziek geworden was! Wel niet zo heel erg, maar toch erg genoeg om er hun reis voor uit te stellen. Molly was al lang zo zwak en krukkerig. ‘Clotilde is diep bedroefd,’ schreef Maria, ‘maar zij durft haar kinderen niet aan de zorgen van een zieke overlaten. Ook Franklin spijt het zeer, maar hij zou nu toch ook niet durven komen. Wij moeten dus uitstellen, hetgeen ons allen danig spijt. Sinds verleden week zijn wij in ons nieuw huis en het is toch zoo schoone! Ach, Ivan, kom gijzelve toch nog eens naar hier als wij niet kunnen komen. Wij zouden dan misschien te samen kunnen terugreizen. Verder moet ik u het droevig nieuws mededeelen dat Mielke Vervaet dood is, overreden door den tram passeerde nacht. Hij had nog tot elf uur in de saloon van Jan Maerschalck zitten drinken ‘en hij was niet zatter dan gewoonte, maar ja, ons Heere weet wat er met zulke gasten onderweg gebeurt. Zijn familie zal er toch wel van verschieten. En die zot van Dzjeurens is nu toch waarachtig met zijnen flapper naar Jacksonville in Florida vertrokken. Dat is de duurste stad van heel Amerika en al heeft hij nog zooveel geld, hij zal waarachtig nog zijn cenzen met dienen flapper opmaken. O, spreek mij niet van mannevolk die niet getrouwd en zijn; zij zijn dommer en simpelder dan kleine kinderen!’