XXIII
De zeeën klotsten en de schepen voeren en de schone zomer ging stilaan voorbij. Twee werelden waren van elkaar gescheiden en het was zo gemakkelijk en toch zo lastig om van de ene wereld naar de andere te komen.
‘Met Molly,’ zo schreef Maria, ‘gaat het nu wel stilletjes aan beter, maar Ivan wilt gij nu eens wat weten: het is weerom al mis met Clotilde; ja, zij wacht nu haar derde binnen een paar maanden en het zou voor haar niet wenschelijk zijn om nu op zee te gaan. Zie, Ivan, ik wil geen kwaad van Franklin zeggen, maar hij had toch wel wat beter kunnen oppassen als hij nu toch besloten had met Clotilde naar de old country te reizen. Het is wel dat hij met geen Amerikaansche getrouwd is, want die zou hem wel andere manieren leeren. Van veel kinderen moet ge met de Amerikaansche niet spreken: één, of hoogstens twee en daarmee doef! Ik had aan Oculi voorgesteld om met ons tweeën te reizen, maar dat is toch zoo eenen eigenzinnigen man geworden; hij heeft dat nu in zijn gedacht gezet van met vieren te reizen en anders wil hij niet. En weet ge wat nog het curieuste van al is: hij en is niet tevreden in zijn schoon nieuw huis. Als hij thuis is loopt hij er standvastig in rond, kamer in, kamer uit en zegt dat hij liever in het houten huis woonde. Hoe is 't toch mogelijk, niet waar?
Hij zegt dat hij niet weet in welke kamer daar te gaan zitten, precies lijk of ge zoudt zeggen dat er geen plaats genoeg is. Ik vraag mij somtijds af of hij zot wordt. En met zijne dyspepsia gaat het ook maar zoo en zoo. Den docteur heeft hem gezeid en herzeid wat en hoe hij moet eten en dat hij vooral zijn eten niet haastig en mag inslikken, maar het helpt niemendal. Eergisteren heeft hij met Mr O'Healy en Mr Pupke in eenen restaurant geluncht en hij is half ziek met maagpijn