XXVIII
- Ivan!... Pas nou op, zulle! Zie wat da ge doet! Zie da g'ou schuene beetjes nie 'n loat pakken!
Met die woorden kwam Maria naar haar schoonbroeder toe, de felle ogen opgewonden stralend.
Ivan zat alleen aan tafel, laat thuisgekomen na afloop van de plechtigheid, vermoeid van al die dagen heen en weer gesjouw. Onwillig keek hij op en vroeg:
- Wa wilde zeggen?
Zij gaf hem met de elleboog een duw in de zij.
- Pak ze, zeg ik ou! Pak ze!
Ivan werd ongeduldig.
- 'k Hè ze gepakt! riep hij, driftig, kortaf.
Haar ogen glinsterden. Zij wist wel, zij vermoedde wel, maar hem het zo ronduit te horen zeggen, het gaf haar toch een slag.
- O! gie verdeke! riep zij, de handen in elkaar geslagen, met een soort eerbied en bewondering. En stiller, met vurige wangen:
- Z'es zeker wel schuen, hé?
- Wrie schuene! antwoordde hij bruusk.
Zij was overtroefd; zij liet hem even rustig eten.
- 't Es ou fortune! zei ze eindelijk, iets kalmer. - Ge keunt er nou mee treiwen en ou leven lang gelukkig zijn!
- Nou?... Nou direct! spotte hij.
- Os heuren tijd om es! antwoordde zij ernstig.
Hij zei niets meer. Hij slikte zijn bord leeg en stond op. Juist kwam Dzjeurens binnen, die hem gaarne spreken wou.