zo goed als die magere, bleke pier, die nu glimlachend buiginkjes om haar maakte; zo goed als die kortgeknipte, kaalgeschorene, die aan haar andere zijde stapte, groot en massief als een beest.
Maar waaraan dacht hij ook al! Wat nu vóór hem lag, wat hij jubelend tegemoet ging was geen hersenschim, doch een bereikbare werkelijkheid: Moeder, Peetsen, zijn vrienden en kennissen, zijn dierbaar land, waarnaar hij zulk een prangend heimwee had gevoeld. Het naderde tot hem, hij voelde 't komen, hij snoof er als 't ware de bekende en beminde atmosfeer van op. Wat kon het hem deren, dat hij eerst een maand door Frankrijk reizen zou? Ook Frankrijk trok hem aan, 't lag naast zijn eigen land, het was als 't ware de verlenging van zijn eigen land. Zijn land, zijn dierbaar eigen Vlaanderen! Wat zou het er rijk en schoon zijn tegen de tijd dat hij er kwam! De rijpende korenoogsten golvend alom in de verten met rode en witte en blauwe bloemen langs de kanten! De witte boerderijtjes met groene vensterluiken en rood pannendak; de kleine dorpjes, de hoge molens op de heuvelkammen; de kerkjes en kastelen midden in het groen! En de mensen: al die bekende, glimlachende gezichten, die hem vriendelijk zouden bejegenen; de handen, die hij zou drukken, de ontelbare vragen, die hij zou moeten beantwoorden. Tranen van verlangen kwamen hem in de ogen; zijn sidderende handen strekten zich naar 't boeiend droombeeld uit.