XVI
Dat was een zondag geweest met veel afwisseling; maar hoe dikwijls was die dag anders saai, en triestig, en kleurloos! Clotilde had steeds haar bezigheid met Maria in het huishouden te helpen; maar als Ivan naar de mis was geweest in de meest nabije katholieke kerk, waar hij trouwens van het sermoen in de Engelse taal zo goed als niets verstond, was de dag om zo te zeggen voor hem afgelopen. De winkels waren dicht, de bars, die hij toch slechts bij hoge uitzondering bezocht, waren gesloten; hij wist niet wat te doen met al die lege uren van de lange dag. Oculi was geabonneerd op een dik weekblad vol plaatjes en daar zat hij, bij wijze van uitspanning, in zijn hemdsmouwen pijprokend, eindeloos in te kijken en te lezen, maar Ivan had daar al gauw genoeg van en doelloos ging hij buiten in het kleine, dorre tuintje staan, kijkend naar de beweging in de lange, eentonige laan.
Rijtuigen zag hij, eindeloze risten van die lichte rijtuigjes zoals hij er elke dag hielp vervaardigen. Daar zaten mensen in, die naar buiten reden, mensen met een doel, mensen die zich gingen vermaken. Waarmee? Ivan vroeg het zich af, en begreep het niet. Er was geen vrolijkheid op de gezichten, zij maakten geen drukte, zij lachten niet; het was of zij niet konden lachen.
De zondag leek een dag van onoverkomelijke triestigheid, een dag van straf, in stede van een dag vol pret en opgewektheid, zoals 't in Vlaanderen was. Ivan begreep nog niet, dat de zondag in Amerika een dag van rust was in de letterlijke zin, een dag van gedwongen, opgelegde rust. Hij gaapte van verveling, een verveling, die slechts gaandeweg afnam naarmate de fijne lucht van de spijzen, die Maria en Clotilde in de keuken aan het toebereiden waren, sterker in de kamers doordrong. Het was een uitkomst en een troost, dat lekker zondagsmaal;