- Hier!?... Van huis tot huis miljoenen en miljoenen! jubelde Dzjeurens. - 't Es in deze wijk, da ouën ‘boss’ uek weunt; wete gij da niet?
- Ba nien ik; woar weunt hij? vroeg Ivan verwonderd.
Dzjeurens keek aandachtig naar de huizen en telde de nummers: 345 - 347 - 349 - 351. - Hier! zei hij, even vóór een prachtwoning stilhoudend.
Het was als een kasteel midden in de luxestadswijk. Drie treden op naar een bordes vol bloemen; een lange rij glanzende ramen, waarachter prachtgordijnen hingen. Gouden en purperen bomen op een mollig-groen geschoren grasveld; en achter 't openstaande ingangshek met vergulde spijlen, een breed, zachtkronkelend grintpad, dat naar de stallingen en bijgebouwen leidde.
- O! da es schuene! riep Ivan in verrukking.
Maar hij kreeg een duw in de zij van Dzjeurens, die dringend zijn aandacht opeiste.
- Kijk! Kijk! z' es doar! fluisterde Dzjeurens.
- Wie dátte? vroeg Ivan verwonderd.
- Mistress Keane, de vreiwe van den ‘boss.’
Ivan hield zijn adem op en keek, met grote, starre ogen. Daar kwam een rijtuigje van 't erf gereden, lichtgeel, met glinsterende wielen, getrokken door een nerveuze alezan met lange staart en glanzende robe. Het mooie dier droeg zo weinig mogelijk harnas en in het hoofdstel staken twee rode roosjes, als een koketterie van elegante vrouw. Een jonge dame mende, heel alleen in het rijtuig gezeten. Zij was gekleed in beige kleur met witte blouse onder een half open zomermanteltje en droeg een blauw capote-hoedje met witte veer. Zij had frisroze wangen en donkere, uitdrukkingsvolle ogen. Haar lippen waren rood als pioenblaadjes. In een sierlijke zwaai verliet zij het erf en reed de laan op in flinke draf, met glinsterend gewentel van spaken.
- Hawèl, wat denkt er ou van? vroeg Dzjeurens olijk glimlachend.
- 't Es 'n schuene, zulle! antwoordde Ivan met overtuiging, terwijl zijn geboeide blik het rijtuig volgde. - Moar woarom rijdt ze zue ziere; en zue alliene!
- Altijd! zei Dzjeurens. - Altijd allien en in volle vitesse.