| |
| |
| |
X
De volgende ochtend voorspelde alweer een gouden dag: zacht-koesterende zon, vlekkeloos blauwe hemel, oranje en purperen najaarsbomen in een bladstille atmosfeer. Clotilde zou met Maria uitpakken en haar helpen in 't nu druk geworden huishouden en Oculi en Ivan gingen stad en omgeving zien. Oculi had nog één dag vrij en wou hem geheel aan zijn broeder en zuster wijden.
Zij namen de tram vóór Oculi's deur.
- Zo ziet ge de stad op de beste manier, zei Oculi. - Wij nemen hem tot aan 't verste eind, stappen daar in een tweede, komen langs een heel andere weg terug.
Zij reden door lijnrechte straten, met hoge huizen, die alle op elkander leken. Ivan had dat nu reeds gezien, het kostte hem moeite om enige belangstelling levendig te houden.
- Ge ziet, niet waar, hoe praktisch! pochte Oculi. - Geen kromme, nauwe stegen als in onze ouderwetse steden; alles recht op recht om tijd noch ruimte te verliezen.
Ivan hoofdknikte zwijgend: - Jaja, 't was gauw gezien, een Amerikaanse stad! meende hij.
- Niet zo gauw als ge wel denkt! zei Oculi ietwat vinnig. - Wilde ne kier den environ zien; ge zil nog oardig opkijken. Ivan wilde wel graag den ‘environ’ zien.
Zij namen een rijtuigje en lieten zich buiten de drukte van de stad brengen.
Oculi had een heimelijke glimlach op 't gezicht.
- Weet ge in wa veur 'n voituurken da ge zit? vroeg hij met olijke ogen.
Ivan keek even met aandacht naar het rijtuigje.
- Nog al 'n schuen voituurken! meende hij.
- Hawèl, zei Oculi met zekere plechtigheid, - 't zijn zulk 'n voituurkes, datte gij in de fabriek goat helpen moaken.
| |
| |
- Ha moar!... riep Ivan verwonderd.
- Wete gij hoevele dat er azue doagelijks uit de fabrieke vertrekken?
Ivan keek zijn broer in zwijgend vragen aan.
- Vierhonderd! jubelde Oculi. - Moar de fabrieke goa nog vele vergruet worden: ze willen tot zevenhonderd vijftig doags komen.
- Zevenhonderd vijftig voituren per dag! hoofdschudde Ivan haast ongelovig. - Woar moet dat allemoal noartoe?
- Amerika es gruet! zei heel trots Oculi. - Kijk moar rondom ou. Ge 'n zie gien ander of zulk 'n voituurkes.
Het was de waarheid. Ivan merkte met verbazing op, dat het krioelde van die kleine wagentjes: vier fijne wieltjes, een smal, langwerpig zitbakje voor twee personen en een paardje daarvoor, dat vloog! 't Leek fijn en tenger werk en toch heel sterk; 't deed denken aan stevig horlogewerk.
- Veur die voituurkes es 't da ge zilt de spieken sloan! glimlachte Oculi. - Spieken en spieken en nóg spieken, mee honderden per dag!
Ivan zat peinzend-zwijgend. Dat werk, zo fijn en netjes, stond hem wel aan. Hij voelde, dat hij het gaarne zou doen. Die lichte dingetjes snorden over de weg; 't was aardig!
Zij waren in een lange, brede laan gekomen, lijnrecht, zich uitstrekkend als 't ware in 't oneindige.
- Wete woar da ge nou zijt? glimlachte Oculi.
Hoe kon Ivan het weten? Hij haalde zijn schouders op.
- Ge zijt hier gisteren al geweest. Ziede doar ons huis nie stoan? zei Oculi.
Waarachtig! Ivan herkende het, terwijl zij er langs raasden.
- We 'n zillen moar nie ophouen; 't vreiwevolk es doar nou toch aan 't wirk en 'k wil ou nog wa anders loate zien! glimlachte Oculi.
- Moar hoe lank es die stroate wel? vroeg Ivan, verbaasd dat er geen eind aan scheen te komen.
- Tachentig mijlen, mier dan vijfentwintig uren in ién rechte lijne! jubelde Oculi. - Hier keunen de peirdeliefhebbers ulder biestjes loate luepen, jongen, doar 'n hedde gien gedacht van!
Ivan kon het wel merken. Daar waar de huizen eindelijk op- | |
| |
hielden en alleen struikgewas en bomen de brede, gladde weg omlijstten, was het als een renbaan. De lichte rijtuigjes reden in volle vaart elkaar tegemoet of voorbij als in een wedren. De paarden schuimden in de hitte, met wijd opengesperde neusgaten.
- Azue 'n hè 'k nog nie zien rijen! zei Ivan met een soort angst.
Zij kwamen aan een rivier, waarover een brug lag. Oculi het het wagentje even stilhouden.
- Ziede ginter die schouwen en die gebouwen in de verte? vroeg hij aan Ivan.
Ivan zag, op een vijfhonderd meter afstand, langs de oever van de rivier, een ruim complex van roze gebouwen, waaruit twee hoge, rokende schoorstenen ten blauwen hemel oprezen. Een weg volgde de lichte kronkelingen van de rivier en langs die weg was het een onophoudend heen en weer gerij van ontelbare wagentjes, als van bijtjes in en uit een bijenkorf.
- Wat es dat? vroeg Ivan verwonderd.
- Dat es de fabrieke, woarin da ge morgen al zilt wirken.
- O! riep Ivan onthutst.
- Willen w' er direct ne kier noartoe rijen om te zien? stelde Oculi voor.
Ivan schrikte haast van 't onverwachte voorstel.
- 'k Zoe nog liever wachten tot morgen! antwoordde hij.
- Lijk of ge wilt! zei Oculi.
Ivan staarde met grote, ernstige ogen naar de verwijderde gebouwen. Daar zou hij dus in opgenomen worden; daar lag, naar alle waarschijnlijkheid, een groot gedeelte van zijn komend leven. Hij zou er spaken slaan in wielebossen, aldoor, aldoor, gedurende dagen, weken, maanden, jaren. Hij zou er zijn midden in vreemden, waarvan hij de taal niet verstond; hij zou er afstompen in het gedreun van de mekanieken; hij zou er, droef van heimwee, peinzen aan het verre Vlaanderen en aan alles, wat hem lief daar was. En toch: hij voelde geen afkeer; iets, hij had niet kunnen zeggen wat, trok er hem aan. Het leek alles zo nieuw en zo netjes van ver en dat mierennesterig gekrioel van af- en aanrijdende lichte wagentjes gaf leven en beweging aan de ganse omgeving en deed plezierig
| |
| |
aan. Hij glimlachte voldaan en zei:
- 't Ziet er 'n doanige schuene en gruete fabriek uit; moar hoe komt het, dat er doar zue ongeluefelijk veel voituurkes in en uit rijen.
- Wel, da zijn kalanten, die leveringe komen nemen en andere die wa reparoassie hên! zei Oculi. - Da goat azue huel den dag, van den uchtijnk tot den oavend.
- O! wa veur 'n fortune moet er doar in zitten! zei Ivan in een soort eerbiedige bewondering.
- Da keunde peizen! En os ge tons peist da Menier Keane mee niets, als simpele wirkman begonnen es, en dat hij nou ten minsten zes of zeven miljoen dolloars weird es!
- 't Es ongeluefelijk! echode Ivan.
- In Amerika es álles meugelijk! Wie weet of da ge zelve loater giene miljonair 'n wordt! glimlachte Oculi.
- Zueveel 'n verlang ik niet! antwoordde peinzend Ivan. - Os ik hier moar genoeg 'n kan verdienen om loater op mijn gemak in mijn land te goan leven, zal ik al huel kontent zijn!
- You put your aim too low! zei Oculi halfluid met een grimas van geringschatting. Maar die woorden verstond Ivan niet.
Er stond daar een net restaurant met terras aan de oever van de rivier en daar het langzaam aan tijd werd om iets te gebruiken, stelde Oculi voor daar te blijven lunchen.
- Ge zil ne kier echt Amerikoans eten proeven: oystersoup! Fijn, zulle! jubelde hij.
Ivan stemde toe. Zij namen plaats in een hoek van het terras, in 't koesterend zonnetje en Oculi bestelde twee porties ‘oystersoup.’ 't Gerecht was klaar. Zij werden dadelijk bediend.
- 'k Zal ou tuegen hoe da ge da moet eten! zei Oculi.
Hij bediende zich eerst, om 't voorbeeld te geven. Uit een grote soepterrien schepte hij zich een bordvol kokend hete melk, waarin vreemde, geelachtige stukken dreven. Toen nam hij uit een blik een greep kleine beschuitjes die hij ‘crackers’ noemde en brokkelde die aan stukken in de melk. Hij strooide er een halve peperbus over uit en roerde met zijn lepel om. Hij proefde even en murmelde:
- Hm!... da es goed!
| |
| |
Ivan deed het hem trouw na. Doch nauwelijks had hij geproefd of hij het met een grimas zijn lepel vallen en walgde:
- Bah! 'k Zoe d'r ongemakkelijk van worden!
Oculi, die in zijn bord aan 't slurpen was, keek met verbazing op:
- Watte! Ete da nie geiren!
- Mijn herte kiert er van omme! bekende Ivan pijnlijk glimlachend. Hij kokhalsde en zijn ogen stonden waterig.
- 'k Zal wat anders veur ou bestellen. Clam chowder! riep Oculi. En hij wenkte de ‘waiter.’
Ook de ‘clam chowder’ was klaar en verscheen dadelijk. Ivan zag een soort bouillon met kruiden, waarin ook al gele dingen zwommen. - Wa zijn die gelewe brokken? vroeg hij wantrouwig.
- Clams! zei Oculi gulzig zijn oystersoup inslikkend. - 't 'n Zijn gien oesters, zulle! Clams!
- Moar wa zijn clams? vroeg Ivan wanhopig.
- Clams? Van die schelpen die ge langs de zie oproapt!
Ivan rilde. Hij proefde van zijn soep. Het viel hem mee. Wel vreselijk gepeperd, maar nogal goed van smaak. Lang niet zo weeïg als die gruwelijke oestersoep. Hij nam ook een van de beesten op zijn lepel en bracht die aan de mond.
Het lag er dadelijk weer uit. Het was iets zó afschuwelijks, dat zijn ogen ervan draaiden. Net oud leer of rubber met een smaak, bitter als gal.
- Ge moet da lieren eten, jongen; ge moet da lieren! Anders 'n worde noeit Amerikoan! riep Oculi geërgerd. - Kom, wilde nog wat anders hên?
- Merci... merci... om de woarheid te zeggen 'k 'n hè gienen honger; w' hên te vele geten al die doagen! huiverde Ivan. Oculi haalde zijn schouders op en slokte verder door. 't Was of er een orkaan woedde in zijn bord. Hij slurpte bijna de ganse soepterrien leeg en toen zat hij daar amechtig, achterover op zijn stoel, een sigaar scheef-in de rechtermondhoek. Het duurde niet lang of hij dommelde in, als een digererende boa.
Vrij laat in de namiddag keerden zij terug en vonden thuis Maria en Clotilde in opgewekte stemming. Zij hadden alles uitgepakt en opgeborgen en 's namiddags waren zij per tram
| |
| |
in de stad geweest, op boodschappen.
Maria had uitbundige pret. - Clotilde verstoat al wa Engels! lachte zij. - Ze 'n zoe al van honger nie mier stirven. Hoe zegde brued, Clotilde?
- Breed! antwoordde Clotilde ietwat aarzelend.
- En melk?
- Mielk!
- En vlees?
Clotilde twijfelde. Zij glimlachte verlegen.
- Toe!... moedigde Maria haar aan, - Peist op Mietje Voarnewijck, van Wemelbeke!
- Miet! riep Clotilde triomfant.
Zij moesten allen hartelijk lachen en Oculi vertelde, dat Ivan van zijn kant merkwaardige vorderingen had gemaakt in het Amerikaanse leven, onder ander in de voedingskwestie. Hij had oystersoup gegeten en clam chowder.
- Hoe vinde dat! vroeg hem Maria, levendig, met schitterende ogen.
- Om van te wurgen! bekende hij zonder omwegen.
- Ne woar! gilde zij. - Oculi, hoe es 't toch meugelijk, da ge die jongen zuk 'n dijngen wilt doen eten!
- Hij moet da toch lieren! weersprak Oculi bits.
- Och! riep Maria geërgerd schokschouderend.
Zij hadden nog een paar uurtjes te verliezen vóór het avondeten en Oculi stelde voor, dat zij eens de Vlaamse wijk van Blue Springs zouden gaan bezoeken.
Ivan was er dadelijk voor te vinden. Het zou hem in het bijzonder boeien waar te nemen, hoe de Vlamingen daar leefden. Zij namen een tram en na een vrij lange rit stapten zij in een somber en verlaten uitziend gedeelte van de stad af.
- Hier 'n weunen gien Amerikoanen! vertelde Oculi. - Anders nie of vrendelingen, woaronder nog al ienige Vloamingen.
Ivan voelde reeds, aan de huizen, aan de schaarse verlichting, aan de ganse atmosfeer als 't ware, dat hij zich daar in een vreemde, on-Amerikaanse buurt bevond. En toch voelde hij zich niet in Vlaanderen. Hij voelde iets halfslachtigs. Hij merkte Vlaamse namen op de winkelramen; hij hoorde in 't voorbijgaan Vlaamse woorden; hij zag een herberg, zonder
| |
| |
uithangbord, maar met een wel door en door Vlaamse naam ‘Jan Maerschalck’ in grote, gele letters op een spiegelraam geschilderd.
- Hier, zei Oculi even stilhoudend, - hên de Vloamingen ulder eigen hirbirge. Hier zijn ze thuis. Ik kom er nou en dan ne kier, moar 'k moe rechtaf zeggen dat 'k mij mier op mijn gemak voel in nen amerikoanschen ‘saloon.’ Kom, we goan ne kier kijken!
Hij duwde een tamelijk vunzige voordeur open en, door een trapportaal van drie treden, kwamen zij in een vrij ruime, nogal spaarzaam verlichte gelagkamer. Een man in hemdsmouwen stond achter een schenktafel vol flessen en glazen; een biljart vulde een hoek van de zaal en aan twee tafeltjes zaten acht personen: vier bezig met kaartspelen en vier aan 't dobbelspel. Tegen de wand achter het biljart hingen in lijsten onder glas de chromo's van de Koning en de Koningin van België, vlak tegenover de chromo van Mac Kinley, president der Verenigde Staten.
- Good evening! groette de man achter de schenktafel, toen Oculi en Ivan binnenkwamen. - Take a seat! zei hij en kwam vriendelijk glimlachend op de bezoekers af.
Oculi stak hem de hand toe en groette meteen de spelers om de tafeltjes. En zonder overgang, in 't Vlaams, naar Ivan wijzend:
- Hier es mijn broere; gisteren mee zijn zuster uit de ‘old country’ overgekomen. 'k Loat hem ne kier Blue Springs zien!
- Very pleased, Sir! kwam de baas naar Ivan toe en drukte hem de hand. - Zijde 't hier al 'n beetse geweune? vroeg hij, om wat te zeggen.
Ivan keek met verwondering de waard aan. Hij had zulk een typisch Vlaams gezicht, dat de enkele Engelse woorden die hij sprak als een wanklank uit zijn mond kwamen. Ivan kon zich hem duidelijk voorstellen werkend op het land met ploeg achter de paarden, of rijdend met een kruiwagen vol wortels en rapen over een boomgaard naar een koeiestal. Hij had een hooggekleurd gezicht met vrolijke rimpels en lichte blauwe ogen, die voortdurend lachten. Hij was reeds meer dan twintig jaar in 't land, eerst werkzaam in de wagentjes- | |
| |
fabriek, daarna knecht bij een kruidenier, daarna met een ploeg metselaars in 't Lake-district, dan weer naar Blue Springs in de wagentjes, tot hij zich eindelijk gevestigd had in de ‘line,’ waar hij nu was en waar hij wel hoopte te blijven. Hij was nooit meer in de ‘old country’ terug geweest en voelde ook niet de minste lust er nog te komen; maar dank zij zijn dagelijkse omgang met Vlamingen had hij zijn taal nog niet geheel vergeten en sprak die ook wel gaarne nu en dan, vooral ter wille van de jonge kerels als Ivan, die nog te weinig Engels kenden om zich te kunnen behelpen.
- What do you want to drink, gentlemen? Ne goeien Vloamschen dreupel? 'n Fijn gloas Oudenoards bier? Ge keunt dat hier allemoal krijgen. You are in old Flanders, here!
Ivan voelde zich vreemd in Amerika, maar nog honderd maal vreemder voelde hij zich op deze plek, die heette een levend stuk van Vlaanderen te zijn. Die waard met zijn echt Vlaams gezicht; die Vlaamse kaart- en dobbelspelers om de tafeltjes, dat Vlaams biljart, die vaderlandse afbeeldingen van de Koning en de Koningin, 't leek alles onecht, 't was alles ontworteld, een parodie van 't echte en 't ware, dat hij nog maar pas verlaten had. Hij proefde van zijn Amerikaans-Oudenaards bier; hij rookte Amerikaans-Vlaamse tabak in een Amerikaans-Vlaamse pijp; hij praatte met de waard en de bezoekers ‘lamijnig’ Amerikaans-Vlaams maar 't boorde hem van droefenis en heimwee door de ziel en hij voelde zich eerst verlicht, toen Oculi eindelijk opstond om te vertrekken. - Hallo! Tot ziens! riep de vrolijke waard hen nog na. - Don't forget you are in Flanders here!
Ivan verademde, toen zij weer op straat waren.
- 't 'n Betiekent doar nie vele, newoar? zei Oculi, terwijl zij naar de tramhalte teruggingen.
- O! Ik zoe doar triestig worden! bekende Ivan.
- In Amerika moete op zijn Amerikoans leven! besloot Oculi.
Die avond, toen zij gegeten hadden en rustig bij elkander in het houten huisje zaten, werd er zachtjes op de deur geklopt en op Oculi's ‘Come in’ verschenen weer, als de vorige avond, de policeman Franklin en Molly, zijn zuster. Zij kwamen eens horen hoe Ivan en Clotilde de dag hadden doorge- | |
| |
bracht, hoe ze de stad en haar omgeving vonden en of zij dachten, dat z'er zouden kunnen wennen.
- Ik ben 't hier al geweune! juichte Clotilde met stralend gezicht.
- Da's gauw! glimlachte Franklin. En hij keek haar vriendelijk glimlachend aan.
- Er zijn mensen, die zich hier van de eerste dag thuis voelen! zei Molly. - Gij nog niet zo helemaal, geloof ik? vroeg ze aan Ivan.
- 't Zal komen, hoop ik, antwoordde hij zachtjes.
- We zijn in de Vlaamse wijk geweest, maar dat viel ook al niet bijzonder mee, zei Oculi.
Franklin vertelde van de Ierse wijk, waar hij ook zo af en toe eens ging. Hij voelde er zich niet thuis, zei hij. Men vond er niet het beste soort van landgenoten. Hij bekende ronduit, dat hij zich soms schaamde voor wat hij daar hoorde en zag. De avond was een beetje koel en Maria, altijd gul, stelde voor een glaasje warme punch te gebruiken.
- Jammer dat Uncle Gerrit dat niet hoort! schertste Franklin.
Zij moesten allen even lachen, terwijl Maria in het keukentje daarnaast verdween. Een ogenblik later zaten zij alle vijf met een dampend glas vóór zich en Franklin bood sigaren aan. Een soort gezellige verbroedering schiep een aangename atmosfeer. Zij waren al geen vreemden meer, die daarbij elkander zaten. Clotilde moest nog eens grappig, tot groot vermaak van Molly en Franklin, haar eerste Engels lesje opzeggen en ook Ivan begon reeds hier en daar een woordje te snappen. De warme punch deed de gezichten blozen en maakte de tongen los. Wat zou het plezierig kunnen worden als zij elkanders taal goed verstonden! Clotilde, vrolijk opgewekt, wilde nu ook de Ieren enige woorden Vlaams leren.
- Zeg ne kier: 'k ben kontent van ou te zien! leraarde zij Molly. De Ierse zei de woorden na, doch zó onbeholpen, dat de vier Vlamen in een schaterlach uitbarstten.
- What does it mean? What does it mean? vroeg Franklin dringend.
- It means: I love you! schertste Oculi.
Zij hadden de dolste pret; zij lachten tranen.
| |
| |
Op dat ogenblik ging de deur ongevraagd open en een raar uitziend personage verscheen op de drempel.
Hij was vuil en gekleed in lompen; en zijn gezicht, waarin een druipsnor over de halfopen mond hing, was rood en puisterig, met waterig-fletse ogen. Hij wenste met een broddelstem ‘Good evening’ en, terwijl hij op onvaste benen naar voren waggelde, vulde zich het kamertje met drankwalm. Kennelijk was hij beschonken.
- Ha! dag Miel! zei koeltjes Oculi.
De bezoeker kwam nog twee schreden verder gestrompeld. Clotilde trok machinaal haar stoel achteruit.
- 'k Hè g'huerd, brabbelde de ongewenste gast, - dat er gisteren twie Vloamingen uit Wemelbeke gearriveerd zijn en 'k kome ne kier goen dag zeggen.
- Zet ou, Miel! zei Maria, naar een stoel wijzend.
Met een zucht nam de bezoeker plaats en keek eens vluchtig naar 't gezelschap om zich heen. Zijn blik echter bleef dadelijk gevestigd op een der dampende punchglazen en Maria kon al niet anders dan hem er ook een aanbieden.
- With pleasure! zei hij met griezelige glimlach.
Het was Mielke Vervaet, de verlopen jongen, waarover zij juist de vorige avond met Dzjeurens gesproken hadden. Van goede familie in Vlaanderen, maar al van jongs af aan de drank verslaafd, door zijn centen heen gebrast en op hoop van beternis door zijn ouders naar Amerika gezonden, was hij, na een korte opbeuring, dieper dan ooit in de afgrond verzonken en leefde nu van de hand in de tand, drie dagen werkend, vier dagen zuipend, geheel verboemeld en vervallen, zodat iedereen zijn gezelschap meed en hem somtijds met een aalmoes, als een schooier van zich af poogde te weren. Franklin had hem reeds herhaaldelijk dronken van de straat opgeraapt en er was ernstig sprake van geweest hem in een inrichting op te sluiten. Hij proefde even van het glas, dat Maria hem voorzette, verslikte zich en hoestte griezelig door de damp, die hem in de neus sloeg, tastte in zijn vest naar een zakdoek, die er niet was, en gebruikte eindelijk zijn mouw.
- Ne meins zie nog geiren ne kier zijn landgenueten were! broddelde hij. - Hoe es 't ginter in Wemelbeke? Nog altijd
| |
| |
't zelfde zeker, hé?
- O joa, dat 'n verandert ginter nie vele! erkende Ivan.
Er was een korte stilte. Men keek elkander aan in pijnlijk zwijgen. Clotilde schaamde zich diep, dat de twee zo fatsoenlijke Ieren dat vernederend schouwspel onder de ogen kregen. Wat zouden ze wel van de Vlamingen denken? Uncle Gerrit was een verfijnde gentleman bij Mielke vergeleken. Oculi zag er zeer ontstemd en vergramd uit en zelfs de vrolijke Maria wist niet goed, hoe zich te houden. Molly had een haakwerkje ter hand genomen; Franklin keerde zich half terzijde om zijn sigaar weer aan te steken.
- Afin... welkom, you know! grijnslachte Mielke een vuilzwarte hand naar Ivan en Clotilde uitstekend.
Zij dachten, dat hij reeds afscheid ging nemen en stonden levendig op. Doch 't bleek, dat het slechts zijn vertraagde entree-groet was en zij zakten in ontsteltenis op hun stoel weer neer. 't Geval was hopeloos. Men kon hem niet ruw weg aan de deur zetten en met hem iets aanvangen was onmogelijk. De Ieren hakten de knoop door: zij rezen overeind en namen afscheid.
- Nu al! deed Oculi verwondering veinzend. Maar hij nam meteen de gelegenheid te baat om aan Mielke te zeggen:
- Hawèl, Miel, we goan wij uek goan sloapen. 't Es morgen vroeg op te zijn: Ivan moe mee noar de fabrieke!
Doch zijn woorden hadden een gans verkeerde uitwerking. Mielke werd eensklaps als 't ware nuchter en riep smalend:
- Watte! Noar de voituurkes-fabrieke! Bij die nieweird van Keane!
- Stille, Mielke, stille! suste Oculi, hem zachtjes aan naar de deur drijvend.
- Die veint van niemendalle! Dien hongerlijer van vroeger! gilde Mielke meer en meer opgewonden. - Hij hee mij aan de deure geschupt, ik, de zeune van den oliesloager van Wemelbeke, en hij, nen hongerlijer! nen hongerlijer! 'k Zoe nog liever op stroate liggen creveren as doar noartoe te goane!
Hij was aan de deur, hij keerde zich nog eens om en stak zijn beide zwarte handen uit:
- Ivan, onthoud wat da'k ou zegge: ge zilt er wigluepen!
| |
| |
Adzju, Ivan, Adzju! Onthoud wa da'k ou zegge!
Oculi gaf een zacht duwtje aan de deur en Mielke was buiten. - Vervloekte zatlap! bromde hij.
Maria, en ook Oculi, vroeg de Ieren om weer te gaan zitten, maar de aangename stemming was verstoord en het begon ook wel wat laat te worden. Zij namen vriendelijk afscheid. Hun goedmoedige glimlach scheen te willen zeggen, dat zij hun Vlaamse vrienden niet in 't minst aansprakelijk stelden voor het wangedrag van een van hun landgenoten. Zij hadden immers ook hun Uncle Gerrit!
Die nacht kon Clotilde niet goed slapen. Zij zag aldoor het griezelig-vuil gezicht van Mielke vóór zich opdoemen. Dat was nu 't eerste, wat haar in Amerika teleurstelde en tegenstond. En dat 't nog wel een landgenoot en vroegere bewoner van haar eigen dorp moest zijn! Ivan, integendeel, ging opgewekt naar bed. Voor het eerst voelde hij zich beter thuis bij de Amerikanen dan bij zijn eigen landgenoten. Hij voelde, hij voorgevoelde, dat hij aan de eersten in den vreemde 't meest zou hebben. Zijn aanvankelijk heimwee taande...
Trouwens, Oculi, in zijn Amerikaanse trots, wilde zijn broeder en zuster onder een betere indruk van de Nieuwe Wereld brengen.
- Wete watte? zei hij de volgende ochtend opgeruimd, - we goan van den oavend ne kier noar den theoater. Ge zilt doar ne kier wa zien da ge nog nie gezien 'n hèt. We goan noar de ‘Wages of Sin’ goan kijken.
- O! Chestnuts! lachte Maria.
- Juist! gilde Oculi op zijn knieën pletsend.
Ivan en Clotilde begrepen natuurlijk niet wat de aardigheid was; maar Oculi vertelde het hun.
Het stuk was een stuk als veel andere, maar de grappigheid van de avond bestond hierin dat, onvermijdelijk, op een gegeven moment in het derde bedrijf, iemand van de bovengalerij het woord ‘Chestnuts’ uitschreeuwde. Dat gaf telkens een geweldige stoornis; de politie, op de loer, greep dadelijk in en de ganse zaal bulderde van het lachen.
- Ge zult het zien en hueren! verzekerde Oculi. - 't Gebeurt elken oavend, zonder foute!
| |
| |
- D'Amerikoanen zijn somtijds percies kleine kinders! zei Maria hoofdschuddend.
Zij zaten beneden in de ruime zaal, die stampvol was; en, in afwachting dat het gordijn opging, vertelde Oculi aan zijn broeder en zuster, welke voorname personages daar al zaten: - Ziede doar die kurten dikken, mee zijn rued gezicht en zijn grijs hoar, doarboven, in die loge?... Da es Charles Morton Wheeland, den bankier, mier dan twintig miljoen dolloars weird. Rechtover hem, langs den anderen kant, zit John P. Barker, de man van de Corned Beef!
Oculi gaf zijn broeder een duw in de zij, en stiller, met een soort eerbied:
- Kijk ne kier wie dat er doar binnen komt. Mrs. Harvey Martin, de weeuwe van den Real Estate Keuning, mier dan vijftig miljoen dolloars weird. Z' hee heuren diamanten diadeem op; hij hee acht honderd duzend dolloars gekost. Kijk! Kijk! Charles Morton geeft heur d'hand. Ziede de ringen aan heur vingers blinken! D'r wordt gezeid, dat hij meschien mee heur zal hirtreiwen. O! en Lallah Reed es doar uek, die donkere, mee heur geluw klied! Heur portret hee zondag gepasseerd in den ‘Herald’ gestoan!
Een schei-dreunende muziek barstte eensklaps los en het scherm ging op. Het eerste wat men zag was een twintigtal ‘girls,’ de hoofden met bloemen omkranst, die een zeurig liedje aanvingen. Het sleepte en zeurde, als droef in uiterlijke vrolijkheid, maar plotseling begonnen zij dol te dansen en dat leek al even onverklaarbaar als het verdrietig liedje bij de met bloemen omkranste hoofden. Toen kwam er een heel oude man binnen, met lange, witte baard. Hij sprak met een grafstem rampen-voorspellende woorden uit, maar opeens begon hij ook te dansen en daarbij vlogen hem de kleren van het lijf en ontpopte hij zich tot een sierlijke jongeling, die, men begreep niet waarvandaan, elektrisch kleurenlicht uitstraalde. Toen kwam er een deftige matrone met twee jonge knaapjes en een bedelaar in lompen, die eindjes sigaar opraapte en bij elke vondst een elektrisch belletje deed rinkelen. Toen kwamen er twee boksers op 't toneel...
Oculi poogde Ivan en Clotilde duidelijk te maken, waarover
| |
| |
het ging, maar zij snapten er geen zier van. Zij zaten met verstarde glimlach te kijken en als de toeschouwers nu en dan in bulderend gelach uitbarstten kregen zij het er haast benauwd onder. Zij waren moe en gaapten. Zij snakten naar het einde. Doch naarmate de vertoning vorderde werd Oculi al wakkerder en helderder; en gedurende het derde bedrijf zat hij aldoor naar de bovengalerij te kijken, vanwaar de dagelijkse ‘chestnut-kreet’ moest komen. De hele zaal, trouwens, deelde mee in zijn opgewonden verwachting. Er was alom een zenuwachtige spanning. Charles Morton Wheeland zat glimlachend over de rand van zijn loge naar Mrs. Harvey Martin toegebogen; John P. Barker hield strak zijn kijker op de bovengalerij gemikt en Lallah Reed bleef stijf en roerloos als een stok, in hiëratische houding.
Daar klonk eensklaps het ‘Chestnuts,’ door een gebrul van de ganse zaal begroet. Het woei rond als een stormvlaag door bomen, en Ivan en Clotilde, opkijkend, zagen een vlugge worsteling daarboven, het flitsen van een sabel en een reus van een policeman, die een kerel buitenstompte.
- Hedde 't gezien? Hedde 't g'huerd? gilde Oculi uitgelaten.
Maria haalde meelijdend de schouders op, maar lachte toch ook.
- Percies kleine kinders! herhaalde zij haar gezegde.
Weinig belangstelling scheen er voor de verdere opvoering. Mrs. Harvey Martin was alvast opgestaan en nam glimlachend afscheid van de diep voor haar buigende Charles Morton Wheeland. Miss Lallah Reed volgde schier onmiddellijk haar voorbeeld. John P. Barker was reeds uit zijn hok verdwenen.
- Giestig, hé? moest Oculi nog na-lachen, toen zij de schouwburg verheten.
Ivan en Clotilde deden hun best om ook eventjes te lachen.
|
|