V
- Hoe was de ‘trip’? klonk 't eerste wat Oculi vroeg.
Zij begrepen niet wat hij bedoelde, keken hem vragend aan.
- De ziereize? glimlachte hij.
- O, goed, huel goed! antwoordde Ivan automatisch, in zijn gejaagde haast de kwellingsdagen reeds vergetend.
- Gien zieziekte g'had? vroeg Oculi verwonderd.
- O joa zulle! Wried!
Oculi glimlachte, met brede glimlach. Dat glimlachen, was 't enigste wat het flegma van zijn uitgestreken gezicht verlevendigde. Hij scheen het zo natuurlijk mogelijk te vinden, dat zijn broer en zuster, die hij in geen vijf jaar had gezien, daar nu plotseling vóór hem stonden. Hij had ze terstond van ver herkend, zei hij en moest weer glimlachen, omdat zij hem niet dadelijk gezien hadden. Was hij dan zó veranderd in die enkele jaren?
- Die moustache! zei Clotilde. - Ge 'n droeg gij indertijd gien moustache.
Oculi glimlachte flegmatisch en wel ietwat innerlijk zelfbewust.
- Os g' in Amerika weunt moet ge doen gelijk d'Amerikoanen! meende hij.
Clotilde keek in het drukke heen en weer ge jaag naar de mensen om zich heen. Onmiddellijk, op 't eerste zicht, kon men de Amerikanen van de vreemdelingen onderscheiden. Die ernstig-neergekamde snor, zoals Oculi ze nu droeg; die koel-ernstige blik, die ook de zijne was geworden; zijn houding, zijn kledij, tot zelfs zijn glimlach, die zo anders was dan vroeger, alles droeg dezelfde eenvormige stempel, dat geijkte, dat eenmaal als vaste vorm aangenomene, 't welk het fatsoensbegrip van de gemiddelde Amerikaan kenmerkt. 't Was haar zo vreemd te moede en ook Ivan voelde als 't ware de