opgesloten?! Zij zagen daar menselijke wezens zitten en liggen, als hopen lompen in ellende. Zij zagen gebochelden, verminkten, schreiende vrouwen en kinderen met roodgekreten ogen. Waarom mochten die rampzaligen het land niet binnen? Wat hadden zij misdaan? Clotilde zelf was op 't punt in tranen uit te barsten en Ivan zag doodsbleek, met strak starende ogen. Maar eensklaps helderde zijn gelaat als door een uitstraling van binnen op en hij jubelde, terwijl hij met bevende vinger in de wachtende menigte wees:
- Doar! Hij stoat doar! Hij hee ons gezien! Hij stoa noar ons te laaën!
- Woar! Woar? kreet Clotilde, die hem niet ontdekte.
- Doar! Doar! Nevens die medám in grijze mantel. Ziede hem niet, mee zijne moustache en zijn rond hoedsen!
- Moar dat 'n es Okeli niet; hij 'n droeg hij giene moustache! gilde Clotilde ongelovig.
Doch Oculi zelf gaf van ver het antwoord. Hij glimlachte duidelijker en stak zijn rechterhand op; en toen herkende Clotilde hem eindelijk en barstte meteen in overstelpende tranen los.
Zij waren aan hun beurt bij 't loket. Een man met vrij stuurs gezicht nam hun reiskaarten aan en bekeek hen vorsend.
- Wa komde gij in Amerika doen? vroeg hij, in gewoon Vlaams dialect, alsof hij van hun eigen streek was, aan Ivan.
- Wirk zoeken, Meniere, mee mijn zuster! antwoordde hij droogslikkend, zich even tot Clotilde omkerend.
- Woar goade noartoe?
- Noar Blue Springs, in Miezegan! antwoordde met moeite Ivan, zoals de meester hem geleerd had. En schuchter voegde hij erbij:
- Onz' broere Okeli stoat doar op ons te wachten.
Dat scheen de beambte weinig te kunnen schelen.
- Hedde wa geld op zak? vroeg hij kortaf.
- Elk vijfentwintig dolloards, Meniere, moar Okeli...
- Ala! Schiet er ulder moar van onder! lachte bruusk de man, reeds met een volgende landverhuizer bezig.
Een stugge ‘policeman’, die op een tabakspruim kauwde, opende 't hek en zij waren in het land van vrijheid. Oculi kwam lachend naar hen toegesneld.