Hij zat alleen in zijn keukentje, aan een tafeltje, verorberend het sober avondmaal, dat hij voor zichzelf had klaargemaakt. Hij keek haar vriendelijk glimlachend aan, zijn een oog scheel, zijn andere niet scheel, en bood haar een stoel.
- Wilde meeëten? glimlachte hij.
- Merci, Leonard; zei Lowiezeken, - moar 'k hè hier 'n cadeautje veur ou, kijk, 'n pakske sigaren, die Zulma veur ou meegebrocht hee.
- Haaa! dat doe mij plezier, zulle! jubelde Leonard, de hand uitstrekkend. - En zuk 'n schuene! Sakkerdeke, da zal smoaken, zulle! Moar zet ou 'n beetse, Lowieze, ge goat 'n dreupelken of 'n gloazeken bier pakken!
- 'k 'n Doe, Leonard; 'k moe uek nog goan eten. Ala, de goen oavend, zulle! En ruek moar nistig!
- Ala, Lowieze, merci zulle! Ge zij wel duzen kiers bedankt! herhaalde Leonard haar tot de voordeur vergezellend.
Lowiezeken verademde. Dat vlug en nuchter bezoek, dat nuchter onthaal, o, wat had het haar onverwacht veel goed gedaan en opgebeurd! Hij had niet eens naar Zulma gevraagd, alleen het geschenk in zichzelf had hij gewaardeerd; hij had ook geen nieuwsgierigheid getoond, toen zij in 't dorp gekomen was; hij nam de toestand aan zoals hij was; hij nam hem aan met Zulma, zoals hij hem al zoveel lange jaren aangenomen had met Madam en meneer Aamidé, zonder er ooit verder over na te denken of te praten; hij nam het aan als iets gewoon-natuurlijks, zoals hij zonneschijn en regen aannam, of vorst en wind en sneeuw. Zij was hem zó dankbaar, dat hij met geen enkel woord van Zulma gewaagd had, en zó bang, dat hij het tóch zou doen, dat zij letterlijk uit zijn huisje was weggevlucht.
Nu voelde zij zich weer gesterkt om de tegenwoordigheid van Jeannette en Hortensken en desnoods zelfs die van Madam en meneer Aamidé te trotseren.
- Och jonk toch, woar hedde gij zue lank gezeten? riepen Jeannette en Hortensken, toen zij binnenkwam.
- 'k Ben Leonard zijn sigaren goan brengen! antwoordde zij op natuurlijke toon.
- Hij was zeker kontent?
- Joa hij, zulle! En ginter? Hên ze ginter niets gezeid of ge-